markt is afhankelijk van het aantal inwoners dat in gezinsverband dan wel op zichzelf leeft, hun koop kracht en de bij hen heersende woonbeschaving. De vraag is verdeeld over de verschillende plaatse lijke deelmarkten, waarbinnen men weer sectoren met meer of minder woongerief kan onderscheiden. In vergelijking met de situatie van voor de oorlog bestaat thans het belangrijke verschil, dat de deel markten en marktsectoren minder streng ge scheiden zijn. Door de stijging en spreiding van de welvaart en door de verbetering van de verkeersmiddelen, is men vrijer in de keuze van zijn woonplaats. Voor hen die in het arbeidsproces zijn ingeschakeld wordt naast een bepaalde gebondenheid aan de plaats waar men werkt - de kring, waarbinnen de woning gelegen kan zijn, steeds groter; voor hen die niet meer aan het arbeidsproces deelnemen wordt het gemakkelijker een woning te kiezen, waarbij meer dan voorheen rekening wordt ge houden met recreatiemogelijkheden. Deze grotere vrijheid van keuze ten aanzien van de situering van de woning, heeft consequenties voor de richting waarin de bouwactiviteit zich beweegt. Bovendien wordt de woningmarkt hierdoor homo gener, hetgeen weer belangrijke gevolgen heeft voor het zogenaamde doorstromingseffect. Het zich vesti gen in buurten waar men geboren is, het bestaan van streng naar welstand gescheiden woonwijken, zal op de duur hoe langer hoe minder voorkomen. In de tegenwoordige verhoudingen wordt de vraag naar woningen op verschillende manieren kunst matig geactiveerd. Voor het oude woningbezit ge schiedt dit door het laaghouden der huren, voor de nieuwgebouwde woningwetwoningen door aan merkelijke subsidies, zowel „zichtbare” als „onzicht bare”, voor de premiewoningen eveneens door be langrijke subsidies en voor die premiewoningen, die voldoen aan de eisen van het Besluit bevordering eigen-woningbezit nogmaals door een extra bij drage. In de eerste 9 maanden van 1961 kregen 14656 premiewoningen een bijdrage ingevolge het Besluit bevordering eigen-woningbezit. Dit betekent dat praktisch alle eigen-woningen in de premie- sector behalve de premie ook nog deze extra bij drage kregen. Alleen in de vrije sector wordt de vraag naar wo ningen op geen enkele wijze kunstmatig geacti veerd. Niettemin bleek, dat dit jaar reeds ongeveer 20.000 woningen in de vrije sector gereedkwamen, waarvoor grif kopers werden gevonden. De belang stelling voor de bouw in de vrije sector was zo groot, dat voor 42.839 woningen bouwvergunning werd verleend. Voor dit opvallende en naar onze mening verheugende fenomeen, zouden vele oorzaken aan gewezen kunnen worden. In ieder geval is vol komen duidelijk, dat men èn de koopkracht van degenen die woonruimte zoeken èn de belangrijke vooruitgang van de woonbeschaving, tot op heden heeft onderschat. In dit verband willen wij melding maken van een onderzoek waarvan het resultaat in de loop van het jaar werd bekend gemaakt en dat werd verricht door het Sociologische Instituut van de Rijksuni versiteit te Utrecht in opdracht van de afdeling Utrecht en omstreken van de Nederlandsche Bond van Bouwondernemers. Het onderzoek omvatte 144, sedert het najaar van 1958 in Tuindorp-Oost te Utrecht gebouwde woningen. Vanzelfsprekend is dit aantal te gering om hieruit voor de gehele volks huishouding geldende, gequantificeerde conclusies te trekken. Niettemin vallen er duidelijke, onze op vattingen ondersteunende, tendenzen uit af te lezen. De 144 nieuwgebouwde woningen werden ver kocht tegen 29.000,per stuk; 99 van deze wo ningen werden betrokken door gezinnen die uit de gemeente Utrecht afkomstig waren. Van deze 99 gezinnen verlieten er 73, dat is 75 een andere, zelfstandige woning. Van deze 73 woningen waren er ongeveer 60 met een huurwaarde van minder dan 100,per maand (gemiddeld 75,terwijl de met huur vergelijkbare lasten bij de nieuwe woning 200,gingen bedragen. Onder de ge zinnen die woonruimte vrijmaakten, bleek slechts een klein aantal dit uit ruimtegebrek te doen. De voornaamste reden was het verlangen naar een woning met meer comfort in een plezieriger milieu. Wij menen, dat het de moeite waard zou zijn eens een onderzoek, en dan op grote schaal, in te stellen bij de bewoners van woningen in de vrije sector. Ongetwijfeld zou men daar een gelijk beeld te zien krijgen. In dit verband is het een interessant ver- r5

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesch-Groningsche Hypotheekbank / FGH Bank | 1961 | | pagina 17