gaat, nog sterker dan voorheen wordt terug
gedrongen, nu de geldgever geen eigen risico
meer loopt. Het hiervoor gesignaleerde gevaar
wordt hierdoor vergroot. Hoe scheef de verhou
ding eigen-/huurwoningen in de particuliere
sector is gegroeid, toont nevenstaande grafiek.
De verhouding is in feite nog ongunstiger voor
de huurwoningen. Verschillende gemeenten heb
ben immers in het verleden slechts toestemming
gegeven tot de bouw van koopwoningen, onder
voorwaarde, dat de bouwers een deel van de
door hen te bouwen woningen als huurwoning
ter beschikking stelden.
Kapitaalmarkt
De kapitaalmarkt vertoonde in 1959 een stabiel
beeld. Eerst tegen het eind van het jaar werd een
lichte tendens tot rentestijging merkbaar.
De besparingen bewogen zich op een hoog niveau,
zowel bij particulieren (de spaar- en boerenleen
banken gaven, inclusief de bijgeschreven rente,
een spaaroverschot te zien van ruim 1 miljard) als
bij bedrijven, waar de investeringen aanvankelijk
nog achter bleven. Ook de collectieve besparingen
waren omvangrijk (de produktie van levensverze
keringmaatschappijen steeg t.o.v. 1958 met circa
10 terwijl bovendien grote kapitalen voor be
legging beschikbaar kwamen door een voortdu
rende verkoop van effecten aan het buitenland.
Op de open kapitaalmarkt werd van particuliere
zijde een bruto beroep gedaan van bijna 350 mln,
hetgeen ongeveer evenveel is als in 1958, de
emissie van de „Koninklijke” in dat jaar buiten
beschouwing gelaten.
Over het beroep van particuliere zij de op de onder
handse kapitaalmarkt staan geen totaalcijfers ter
beschikking. Het beleggingsoverzicht van levens
verzekeringmaatschappijen duidt op een sterke
stijging van de onderhands uitgeleende bedragen.
De overheid, met inbegrip van de Bank voor
Nederlandse Gemeenten, deed in 1959 op de open
kapitaalmarkt een bruto beroep van 1.543 mln
(in 1958 ƒ951 mln). De stijging kwam hier ge
heel voor rekening van het Rijk, dat 827 mln
opnam tegen 245 mln vorig jaar.
Onderhands werd in de eerste negen maanden van
1959 door de overheid 628 mln opgenomen tegen
ƒ821 mln in de overeenkomstige periode van 1958.
Van het beroep, dat de overheid op de kapitaal
markt deed, werd in de eerste negen maanden
van 1959 slechts ƒ247 mln gebruikt voor con
solidatie van de opgenomen vlottende schuld der
gemeenten, tegen ƒ731 mln in dezelfde periode
van 1958.
Het is duideüjk, dat de ontwikkeling van de
kapitaalmarkt in 1960 in belangrijke mate af
hankelijk zal zijn van het beroep, dat er van
overheidswege op zal worden gedaan. De spaar
overschotten zullen naar alle waarschijnlijkheid
kleiner worden; werd bij de spaar- en boeren
leenbanken in het eerste halfjaar 1959 nog ruim
200 mln meer bespaard dan in die periode van
1958, in het tweede halfjaar lag het spaarover
schot al beneden het tweede halfjaar 1958.
Het volgende jaar zullen voor de particuliere in
vesteringen belangrijke bedragen nodig zijn. Het
is te hopen, dat de vraag naar kapitaal in 1960
niet overtrokken zal worden, zodat een even
tuele rentestijging van beperkte omvang zal zijn.
PANDBRIEVEN EN SCHULDBEKENTENISSEN
Zoals hiervoor reeds vermeld, was gedurende het
hele jaar de rente vrij stabiel, wat onder andere tot
uitdrukking kwam in het feit, dat wij slechts pand
brieven van één rente-type, nl. 4\ plaatsten.
In het begin van het jaar was nog een lichte
rentedaling merkbaar, als gevolg waarvan onze
uitgiftekoers een geleidelijke stijging van 99^%
in januari tot 101 eind april vertoonde. Na
onderbreking van de uitgifte van begin mei tot
eind juni, daalde de koers weer tot 100%. Eind
augustus werd zij verhoogd tot 100^% om, na
stopzetting van de uitgifte van eind september
tot eind oktober, opnieuw tot 100% te dalen.
Tenslotte werd de uitgifte op 18 december ge
staakt onder invloed van de neiging tot rente
stijging, welke merkbaar werd. Inmiddels is be
gin januari 1960 overgegaan tot de plaatsing van
4|% pandbrieven tegen een koers van 100%.
11