Aangezien het ons tengevolge van de monetaire maatregelen, den geringen handel in onroerende goederen en het uitblijven van de hervatting van nieuwbouw niet mogelijk voorkwam in afzienbaren tijd een bedrag van 14.000.000,in hypotheken uit te zetten, waren wij genoodzaakt tot uitloting van pandbrieven over te gaan. In verband met de bepalingen van Rechtsherstel kon dit alleen geschieden door uitloting ter conversie met aflosbaarstelling van de niet-aangemelde pandbrieven. De eerste conversie-loting werd gehouden op 15 Februari 1946, waarbij 14.751.000, 3| pandbrieven der Nederlandsche Hypotheekbank werden aangewezen voor conversie in 3 pandbrieven. Hierop volgden nog 6 conversies van de drie instellingen van ons concern De tijdruimte, welke tusschen de data van uitloting, van publicatie der nummers en van betaalbaarstelling in acht moest worden genomen, beperkte het tempo, waarin deze conversie kon geschieden. Bij de laatste werden op 18 October 1946/10.789.000, 3£ pandbrieven der Friesch-Groningsche uitgeloot en bij circulaire van 1 November op 16 December d.a.v. betaalbaar gesteld. Van de aldus aflosbaar gestelde bedragen, in totaal 82.900.600,werd 66,33 tot een bedrag van ƒ54.988.200,geconverteerd. Aanvankelijk werd de conversie ongunstig beoordeeld. Er werd aangevoerd, dat de pandbriefhouder „met den rug tegen den muur stond”, omdat bij niet-gebruikmaking van de conversie, de hoofdsom op z.g. „dubbel geblokkeerde” rekening werd uitbetaald. Dit verwijt, dat feitelijk inhoudt, dat de hypotheekbanken min of meer misbruik zouden hebben gemaakt van de monetaire- en rechtsherstelbepalingen, is volkomen onge grond. Immers, in de tweede helft van 1944 en in de eerste helft van 1945 achtten de hypotheekbanken, die enorme bedragen aan aflossingen ontvingen, het niet behoorlijk tot een uitloting over te gaan, daar de pandbriefhouders grootendeels niet te bereiken waren en na de bevrijding werd uitloting haar door de toen vigeerende monetaire- en rechts- herstelmaatregelen onmogelijk gemaakt. De banken stonden dus zelf „met den rug tegen den muur” en waren, zoodra de mogelijkheid daartoe geopend werd, volgens de bepalingen van haar statuten verplicht het evenwicht tusschen pandbrieven en hypotheken te herstellen. In de tweede helft van 1946 is de verplichte storting op „dubbel geblokkeerde rekening” afgeschaft en kon de pandbriefhouder de volledige beschikking over de hoofdsom verkrijgen. Bovendien werd de uitgifte van nieuwe fondsen wederom toe gestaan en bleek, nadat de Friesch-Groningsche tot uitgifte van 3 pandbrieven pari was overgegaan, dat in verband met den gedaalden rentestand er zooveel aftrek voor een 3% fonds bestond, dat de koers op 100| kon worden gesteld. Onder deze omstandigheden was er geen bezwaar met de conversies door te gaan, totdat ook de rentabiliteit van het bedrijf weder op een hechtere basis was gebracht. De groote achteruitgang van het bedrag der uitstaande pandbrieven, die van deze conversies een gevolg is, dient feitelijk ook over de jaren 1944 en 1945 omgeslagen te worden, daar deze mede een gevolg is van de aflossingen van hypotheken in die jaren. Door de Friesch-Groningsche en de Nederlandsche, welke laatste eenige maanden later eveneens tot uitgifte van 3 pandbrieven overging, werden in totaal voor 8.975.000,aan pandbrieven en obligatieleeningen ex art. 60 en 53 der statuten geplaatst. Vereischte dus de groote omzet in het pandbriefbedrijf veel zorg en tijd van de leiding en van het personeel, ten aanzien van het hypotheekbedrijf was het niet zoozeer 4 Friesch»Groningsche Hypotheekbank N. V

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesch-Groningsche Hypotheekbank / FGH Bank | 1946 | | pagina 6