De beroemde Amsterdamse politicus Henri
Polak fulmineerde in 1924 tegen de ’alles-ont-
heiligende reclame-rommel’. Naast muur
schilderingen, affiches en emaille borden
waren ook nog lichtreclames gekomen die
’s avonds ’een mensch gek maken’ en overdag
’monsterlijk lelijk’ zijn. Een jaar eerder ver
schenen de eerste neonreclames aan het
hoofdstedelijke firmament, nadat al eerder
kleurige lichtbakken aan gevels en op daken
aandacht gingen vragen. De houding van het
publiek was dubbelzinnig. Wildgroei werd af
gewezen, maar er kwamen wel succesvolle
tentoonstellingen en andere presentaties van
reclameboodschappen die kunstenaars uit
deelden.