ringen van het Nederlandse bedrijfsleven in het
buitenland, die in de periode 1989 tot en met
1992 ongeveer f 20 miljard per jaar bedroegen.
Wanneer men in Nederland met deze trend reke
ning wenst te houden, dan zal men zich niet moe
ten laten biologeren door de problemen bij het
grootbedrijf, maar zeker evenveel zo niet nog
meer aandacht moeten hebben voor de positie
van het midden- en kleinbedrijf. Het zijn in de
economie niet zozeer de paradepaarden die de
haver verdienen, als wel de trekpaarden. En
daartoe behoort een deel van het midden- en
kleinbedrijf. Het nieuwe industriebeleid zal zich
dan ook in sterke mate op het midden- en klein
bedrijf moeten richten. Daar zal de special isatie-
graad moeten worden opgevoerd. Dit betekent,
dat onder andere het high-tech niveau moet wor
den verhoogd, waardoor het midden- en kleinbe
drijf zijn positie als hoogwaardig toeleveringsbe
drijf op de gehele Europese markt kan verster
ken. Het steunen van het midden- en kleinbedrijf
door een zogenaamd clusterbeleid, waarbij de
nadruk toch eigenlijk valt op directe steun aan het
grootbedrijf, dat als spil in zo’n cluster functio
neert, is ons inziens geen beleid dat adequaat in
speelt op die toekomstige ontwikkelingen. De
geborgenheid van het midden- en kleinbedrijf in
een cluster, is immers een te simpele voorstelling
van de werkelijkheid. Ook deze sector heeft te
maken met een veel ruimere en open markt en
daarop moet deze zich ten volle kunnen richten.
Wanneer wij onze aandacht richten op het Noor
den en op Friesland in het bijzonder, dan blijkt uit
gegevens van de ERBO-enquête, dat de con
juncturele teruggang het Friese bedrijfsleven in
1992 relatief sterker heeft getroffen dan het Ne
derlandse. Deze constatering geldt ook ten op
zichte van het bedrijfsleven in overig Noord-
Nederland. Zo steeg de omzet in guldens van het
Friese bedrijfsleven nog slechts met 0,7 te
genover een stijging van 3,2 in 1991In volu
me betekent dit zelfs een daling en dat was se
dert 1985 niet meer voorgekomen. Voor geheel
Nederland daarentegen was er bij het bedrijfsle
ven nog wel sprake van een volumegroei; even
als in Groningen en Drenthe. In het verlengde van
de omzetdaling verslechterde ook de rende-
mentspositie van het Friese bedrijfsleven. Dit
gold met name voor de kleinere bedrijven. Opval
lend is wel, dat desondanks de investeringen in
1992 nog iets stegen in vergelijking met 1991,
terwijl er landelijk van een daling sprake was. Zo
nam ook de bouwproduktie in Friesland - met
name door een stijging van de woningbouw in de
vrije sector - nog toe, terwijl er in geheel Neder
land van een teruggang sprake is. Dit illustreert,
dat Friesland zich goed ontwikkelt als woonpro-
vincie en dat die ontwikkeling een gunstige in
vloed heeft op onze regionale economie.
De verwachtingen van het Friese bedrijfsleven
voor 1993 zijn uiteraard niet erg positief. Op een
duidelijke verbetering mag niet worden gere
kend. Deze prognose komt overeen met die voor
overig Nederland. De Europese Commissie ver
wacht dat onze export het, als gevolg van de hui
dige economische situatie en door de waarde
stijging van de Nederlandse gulden, voorlopig
moeilijk zal houden. Voorts zal in 1993 de groei
van de particuliere consumptie waarschijnlijk aan
de bescheiden kant blijven. De Europese Com
missie verwacht dan ook, dat onze economie pas
in 1994 weer duidelijk kan groeien.