een omgekeerde rentestructuur ontstond, die
het gehele jaar 1991 aanhield en door een
verhoging op 19 december van zowel het
discontotarief als het Lombardtarief door de
Bundesbank met 0,5 tot 8 respectievelijk
9,75 nog verder werd geaccentueerd. Met
deze verhogingen kwamen deze tarieven zelfs
op het hoogste niveau sedert de
Bondsrepubliek in 1948 werd gevormd.
Nu deze omgekeerde rentestructuur
allesbehalve kortstondig van duur is, verkeert
het bankwezen in beide landen in een weinig
comfortabele positie. De banken zijn immers
slechts met de nodige vertraging in staat om
hun mismatch, dat wil zeggen het verschil
in uitzettingstermijn tussen opgenomen en
uitgezette gelden, te reduceren. Maar behalve
de pijn van de mismatch, wordt ook de
kredietverlening door het hoge renteniveau
uiteindelijk afgeremd. Daarbij verdient niet
alleen de hoge geldmarktrente onze aandacht
maar ook de hoge reële rente. De reële rente
is het verschil tussen de kapitaalmarktrente en
de inflatie. In wezen, het gedeelte van de
rentevergoeding dat werkelijk opgebracht
moet worden. Een hoge reële rente zou
derhalve met name de investeringen moeten
afremmen.
Nu is echter sinds de beginjaren tachtig de
reële rente permanent hoog. Dit wordt
veroorzaakt door een straf monetair beleid, dat
door diverse centrale banken wordt gevoerd,
waardoor de inflatie spectaculair is gedaald.
Maar tegelijkertijd bleef de kapitaalmarktrente
wel op een hoog niveau steken. Waarschijnlijk
doordat in diverse landen de overheid met grote
overheidstekorten kampt en daardoor een
stevig beroep op de kapitaalmarkt moet doen.
Terwijl voorts in vele landen ook de besparingen
nog steeds structureel dalen. Dit betekent dat
ook in de nabije toekomst de daling van de
inflatie niet tot een overeenkomstige daling van
de kapitaalmarktrente zal leiden.
Door het sterke economische herstel in de jaren
tachtig heeft deze hoge reële rente toen geen
nadrukkelijk negatief effect uitgeoefend op
de investeringen. Dit komt overeen met
ervaringen uit het verleden. Maar als de
economische groei vertraagt en het
ondememersvertrouwen daalt, dan zal een
hoge reële rente wel een duidelijk merkbaar
negatief effect op de investeringen
hebben.
De Friesland Bank in 1991
Algemeen
Het verslagjaar heeft in belangrijke mate in het
teken gestaan van de per 1 januari 1991
gerealiseerde fusie met de Stichting Friese
Bondsspaarbank te Leeuwarden, waarover in
het voorgaande jaarverslag reeds werd bericht.
De integratie van de Friese Bondsspaarbank in
de Friesland Bank-organisatie kon reeds in het
verslagjaar vrijwel worden voltooid. De
afstemming en uitbouw van de commerciële
activiteiten, het realiseren van een
administratieve conversie en de stroomlijning
van het kantorennet zijn dankzij de grote
inzet van betrokkenen afgerond. Daarmee
is de bij het aangaan van de fusie beoogde
positie aanmerkelijk sneller bereikt dan
voorzien.
In 1991 is voorts een duurzame samenwerking
tot stand gekomen met de Coöperatieve Spaar-
en Voorschotbank b.a. te Surhuisterveen. Deze
organisatie, een van de kleinste algemene
banken in Nederland, heeft gekozen voor een