jaar op het ergste dieptepunt sedert jaren
terecht kwam. Een opvallend negatief punt is
voorts dat, na een vrijwel onafgebroken daling
van het aantal faillissementen in de periode
1983-1990, in 1991 weereen stijging met 16
optrad.
De economische vooruitzichten voor 1992
worden, mede door deze aanwijzingen, als
minder hoopvol ingeschat. Er moet derhalve
rekening mee worden gehouden, dat een
eventuele groei in het eerste halfjaar zeer gering
zal zijn en pas in de tweede helft van het jaar
duidelijk gaat toenemen. Misschien ligt dan per
saldo een stijging van de economische groei
met 1 1,5 over het gehele jaar binnen ons
bereik.
Het conjunctuurverloop mag een grote zorg zijn,
ook de effecten van een verdere Europese
integratie verdienen onze aandacht. De
secretaris-generaal van het ministerie van
economische zaken heeft aan het begin van dit
jaar er nog eens duidelijk op gewezen dat door
voortgaande realisatie van één interne markt,
straks ook de factoren kapitaal en arbeid
volledig vrij zullen worden. Daarmee zal hun
mobiliteit toenemen. Een mobiliteit die mede
bepaald zal worden door de verschillen in
hoogte van de collectieve lastendruk per
lidstaat. Dit kan leiden tot een hevige
belastingconcurrentie tussen de lidstaten.
Burgers en bedrijven zullen niet alleen gevoelig
zijn voor de hoogte van de belastingen, maar
ook voor het positieve effect ervan. Zij willen
deze belastingen besteed zien aan een betere
infrastructuur, meer veiligheid en een beter
milieu. Dit betekent, dat onze overheid niet
alleen de hoogte van de collectieve lastendruk
omlaag zal moeten brengen, maar ook een
verschuiving van overdrachtsuitgaven naar
publieke investeringen tot stand zal moeten
brengen. Hoewel de Nederlandse overheid een
publiciteitscampagne heeft gefinancierd, die het
Nederlandse bedrijfsleven bewust moest maken
van het feit dat Europa 1992 eraan kwam, lijkt
het erop dat dit bewustzijnsproces grotendeels
aan haar zelf is voorbijgegaan. De Nederlandse
overheid koestert blijkbaar de illusie, dat zij
- ondanks de integratie - nog een eigen koers
kan volgen en binnen de interne markt een
eigen verzorgingsstaat kan conserveren. Een
illusie, want een verhoogde mobiliteit die kan
resulteren in een omvangrijke drainage van
kapitaal en arbeid maakt onze verzorgingsstaat
onhoudbaar. Reeds nu al is een vlucht van
mensen en ondernemingen in de zuidelijke
provincies merkbaar. Het is ons voorts bekend
dat ook uit onze provincie al kapitaalkrachtige
personen naar het buitenland zijn vertrokken.
De Friese economie
Om een indruk te krijgen hoe de Friese
economie zich in het verslagjaar in vergelijking
met de Nederlandse economie heeft
ontwikkeld, maken wij gebruik van de Enquête
Regionale Bedrijfsontwikkeling (Erbo) van de
Kamers van Koophandel.
Volgens de Erbo-enquête is in 1991 de
gemiddelde totale omzet van het Friese
bedrijfsleven in waarde met 3,2 gestegen ten
opzichte van het jaar daarvoor. In 1990 bedroeg
dat percentage nog 3,5 zodat er van een
geringe tempodaling in de groei sprake is.
Landelijk waren deze percentages
respectievelijk 2,7 en 3,9 Dit houdt in, dat
de groeivertraging landelijk groter is geweest
dan in onze provincie en dat daardoor de groei
in Friesland in 1991 hoger uitvalt dan landelijk.