Het nieuwe Europa
Naast de opgave om de interne markt binnen de
huidige Europese Gemeenschap in 1992 te
voltooien hebben zich aan het einde van het
verslagjaar in Oost-Europa zodanig ingrijpende
politieke ontwikkelingen voorgedaan dat de
economische betrekkingen tussen alle
Europese landen thans opnieuw gestalte
moeten krijgen. Als gevolg van het streven naar
Duitse eenwording zal er in eerste instantie veel
aandacht worden besteed aan het inpassen van
de economie van de DDR in die van de Duitse
Bondsrepubliek en daarmede in 1992 in die van
de EG. Er bestaat thans, zo kort na het
opengaan van de grenzen met de DDR en de
verkiezingen in dat land, nog weinig zekerheid
over de wijze waarop de economische integratie
tussen de beide Duitslanden zal plaatsvinden.
Op korte termijn lijkt er weinig reden te
verwachten, dat de welvaart in de EG-landen er
snel door zal toenemen. Het economisch herstel
in de betrokken Oosteuropese landen gaat veel
tijd kosten. Dat herstel zal voornamelijk door
investeringen, overdracht van kennis en
financiële hulp vanuit de EG-landen moeten
worden ondersteund. Ook landen als Tsjecho-
Slowakije, Hongarije en Polen zullen de
economische betrekkingen met West-Europa
willen intensiveren. Er gaan echter jaren voorbij
voor de enorme investeringen die in Oost-
Europa nodig zijn in de infrastructuur, het milieu
en het sterk verouderde produktieapparaat
rendement afwerpen. Toch zal het daarvan
moeten komen. Het economisch herstel zal in
de Oosteuropese landen zelf van de grond
moeten komen. Deze landen zullen niet alleen
meer moeten importeren maar vooral ook meer
moeten gaan exporteren teneinde op den duur
op eigen benen te kunnen staan. Wanneer de
veranderingen die zich in Oost-Europa
aftekenen naar wens verlopen zal dit op termijn
ook gunstige economische effecten hebben op
de economieën van de Westeuropese landen.
Ook voor ons land is deze ontwikkeling gunstig.
Monetaire Unie
In een verenigd Duitsland kunnen geen twee
munteenheden naast elkaar bestaan. Gelet op
de grote uitstroom van Oostduitsers naar de
Bondsrepubliek is het begrijpelijk, dat men
haast wil maken met de staatkundige en
economische, daaronder begrepen monetaire,
integratie. Met deze integratie in het vooruitzicht
leidt het aanwezig zijn van twee muntstelsels en
de onzekerheid over de toekomstige
ruilverhouding van de beide munten tot allerlei
ongewenste speculatieve transacties. Ook om
andere reden is haast geboden. Westduitsers
wachten thans met het doen van investeringen
in Oost-Duitsland totdat bekend is hoe de
ruilverhouding tussen de Duitse mark en de
Ostmark wordt. Een ruilvoet van 1 op 1 kan om
politieke en psychologische redenen wenselijk
zijn maar is niet gebaseerd op de actuele
economische verhoudingen in de beide
Duitslanden. Omwisseling van aanzienlijke
Oostduitse spaartegoeden van in totaal
175 miljard Ostmark, ontstaan door een gebrek
aan bestedingsmogelijkheden in eigen land, in
de verhouding 1 op 1lijkt op sociale gronden
aanvaardbaar mits deze tegoeden niet direct in
de consumptieve sector terechtkomen. Ook in
ons land hebben wij bij de geldzuivering in
1945, zij het om andere redenen, tijdelijk met
geblokkeerde en vrije tegoeden moeten leven.
Een omwisseling over de gehele linie in een
verhouding van 1 op 1 brengt het gevaar met
zich mee, dat de inflatie in de Bondsrepubliek
gaat toenemen. De Oostduitsers kunnen dan