De rol van de Europese munteenheid (ECU)
wordt dan ongetwijfeld belangrijker, terwijl de
oprichting van een Europese centrale bank
dichterbij komt.
Wisselkoers en rente
In ons vorige jaarverslag hebben wij onder
andere een uitvoerige beschouwing gewijd aan
de wenselijkheid ongewenste internationale
kapitaalbewegingen bij voorkeur te corrigeren
door middel van renteverhogingen of
-verlagingen in plaats van door
wisselkoersaanpassingen. Het is verheugend,
dat er sinds de laatste herschikking van
wisselkoersen binnen het Europees Monetair
Stelsel (EMS) op 12 januari 1987 niet zodanige
spanningen in de koersverhouding tussen de
Europese valuta’s zijn opgetreden dat een
pariteitswijziging nodig was. Dat is mede te
danken aan de hiervoor geschetste meer
evenwichtige betalingsbalansverhoudingen in
de Gemeenschap. Periodiek optredende
wisselkoersfluctuaties van betekenis zijn in
praktisch alle landen begeleid door de
monetaire autoriteiten met rentewijzigingen, die
op hun beurt een matigende invloed op verdere
schommelingen in de valutakoersen hadden.
Ook in ons land bleek het mogelijk, dank zij de
internationaal sterke positie van de gulden, de
rente te verlagen.
Beurscrisis
De forse koersdaling in oktober 1987 op de
effectenbeurzen in de wereld, die aanvankelijk
tot grote onrust op de internationale
kapitaalmarkten heeft geleid, maakte het
gelukkig niet noodzakelijk tot officiële
wisselkoerswijzigingen over te gaan. De
monetaire autoriteiten in de Verenigde Staten
zijn na de beurscrisis, uit vrees voor een
recessie, een ruim monetair beleid gaan voeren.
Hierdoor daalden vooral de korte rentetarieven
ook in ons land aanzienlijk. Ook de lange rente
kon iets dalen als gevolg van de groeiende
belangstelling, na de beurscrisis, voor
obligaties. De scherpe koersdaling op de
aandelenmarkten heeft voor onze instelling
geen nadelige gevolgen gehad omdat ons
beleggingsbeleid niet gericht is op het beheren
van een eigen aandelenportefeuille, terwijl wij
evenmin zelf beleggingsfondsen voeren.
Landbouw
De situatie in de Nederlandse landbouw vormt
helaas een uitzondering op het hiervoor
geschetste niet ongunstige macro-
economische beeld. De waarde van de totale
agrarische produktie in ons land is voor het
derde achtereenvolgende jaar gedaald en wel
met 3 in 1987. De situatie verschilt echter
sterk per sector. Zo is het afgelopen jaar niet in
alle opzichten ongunstig geweest voor de
zuivel. Tegenover lagere opbrengsten stonden
lagere kosten. De inkomens van de veehouderij
bleven gemiddeld redelijk op peil. De
kaassector beleefde zelfs een zeer goed jaar.
Daarentegen kregen sectoren die het vooral van
de export naar landen buiten dë Europese
Gemeenschap moeten hebben met name de
condenssector te kampen met grote
problemen. Het zwaarst getroffen is wel de
akkerbouw in ons land. Deze sector heeft al
verscheidene jaren te kampen met slechte
financiële resultaten als gevolg van lage prijzen,
tegenvallende oogsten en dergelijke. De totale
waarde van de akkerbouwproduktie was in het
verslagjaar 10,5 lager dan in 1986. In dit cijfer
zijn de slechte opbrengsten en prijzen van het
seizoen 1987/1988 nog niet verwerkt. Volgens
verwachtingen van het Landbouw Economisch
Instituut zal het inkomen van de akkerbouwers