Verslag van de Directeur
Economische situatie
De situatie waarin de Nederlandse economie zich thans
bevindt kan helaas niet als gezond worden gekenschetst. In
het verslagjaar steeg het consumptieprijspeil met 7.6%,
terwijl de loonkosten zelfs met 14% toenamen. Naast de
sterke kostenstijgingen waren de te omvangrijke
bestedingen, zowel van particuliere als van overheidszijde,
verantwoordelijk voor de forse prijsinflatie. Het valt onder
deze omstandigheden niet te verwonderen, dat de lopende
rekening van de betalingsbalans een tekort aanwees van
naar schatting 1.5 miljard. Dat de betalingsbalans als
geheel nog een overschot vertoonde is te danken aan de
toevloed van kapitaal uit het buitenland.
De elkaar snel opvolgende loon- en prijsstijgingen vormen
een ernstige bedreiging voor onze toekomstige welvaart en
ons welzijn. De vraag of wij het welvaartsniveau in ons land
op het niveau van de afgelopen jaren kunnen handhaven
wordt grotendeels bepaald door ons concurrentievermogen
op internationale markten. Wanneer het Nederlandse
bedrijfsleven zijn concurrentiepositie ten opzichte van
buitenlandse ondernemingen ziet verslechteren als gevolg
van de sterke prijsstijgingen in ons land, zal dit ongetwijfeld
een nadelige invloed uitoefenen op de omvang van onze
export, werkgelegenheid en economische groei. Degenen
die een tegenstelling menen te zien tussen welvaart en
welzijn dienen wel te beseffen, dat de realisering van de
veel geld vragende welzijnsvoorzieningen in belangrijke
mate afhankelijk is van de economische gang van zaken in
ons land.
Het Noorden
In de beschouwingen over de problematiek waarmede het
Noorden van ons land wordt geconfronteerd is naar onze
mening tot dusverre nog te weinig aandacht besteed aan de
regionale politiek zoals die door de Europese Economische
Gemeenschap wordt gevoerd. De instellingen van de
Gemeenschap hebben de laatste jaren nl. grote bedragen
aan regionale ontwikkelingsprojecten besteed. Naarmate de
economische en monetaire unie, aan de totstandkoming
waarvan thans doelbewust wordt gewerkt, meer gestalte
krijgt, zal er in toenemende mate een overdracht
plaatsvinden van E.E.G. gelden naar de regio’s. Het is in
dit verband verheugend, dat wordt overwogen tot de
oprichting te komen van een regionaal ontwikkelingsfonds,
waarop alle E.E.G. landen met probleemgebieden een
beroep kunnen doen. Het streven om de verschillen in
welvaartsniveau binnen de Gemeenschap zo klein mogelijk
te houden en de produktieve krachten in de achtergebleven
gebieden te mobiliseren verdient niet alleen op
economische maar ook op sociale en politieke gronden
alle steun. Het is te hopen, dat het bedrijfsleven en de
bevoegde autoriteiten in het Noorden des lands de in
E.E.G. verband aanwezige mogelijkheden te zijner tijd
optimaal weten te benutten.
Het beleid van de overheid om voor het Noorden van ons
land van tijd tot tijd een extra bedrag beschikbaar te stellen,
waarmee o.a. bepaalde openbare werken versneld tot
uitvoering kunnen worden gebracht of meer woningen
kunnen worden gebouwd, is o.i. teveel ingegeven door
conjuncturele of politieke overwegingen. De problemen
waarmede men in het Noorden wordt geconfronteerd zijn
in feite van structurele aard. Bij iedere conjuncturele
inzinking treden zij weer aan de dag, op welk moment
stimulerende maatregelen ad hoe genomen moeten
worden. Een doelbewust regionaal ontwikkelingsbeleid
dient, onafhankelijk van de stand der conjunctuur,
permanent gericht te zijn op een verbetering van de
infrastructuur van het betreffende gebied. Pas wanneer
men daarmee voldoende ver gevorderd is, is het zinvol de
investeringen in het overvolle Westen van ons land, met een
steeds ongunstiger wordend leefklimaat, doelbewust af te
remmen.
Het lijkt overigens verstandig het beleid in het Noorden
niet uitsluitend te baseren op de mogelijkheden die door
de E.E.G. of de centrale overheid worden geboden. Ook de
regio zelf zal de nodige initiatieven dienen te ontwikkelen
met het doel de in de eigen provincie aanwezige
groeimogelijkheden zo volledig mogelijk te benutten.
Het is verheugend te mogen constateren, dat zodanige
initiatieven de laatste tijd ook in de provincie Friesland
worden ontwikkeld. Als regionale bank rekenen wij het,
voorzover dat op banktechnische gronden mogelijk is,
mede tot onze taak dergelijke initiatieven desgewenst
financieel te begeleiden.
Groei der bank
Het verheugt ons te kunnen constateren, dat de groei
onzer instelling zich ook in 1971 heeft voortgezet. Zo steeg
het balanstotaal in het verslagjaar van 347.8 tot 389.3
miljoen. Deze ontwikkeling is voornamelijk te danken aan
de stijging van de in de vorm van spaargelden en deposito’s
7