4 VERSLAG VAN DE DIRECTIE Onze nationale economie vertoonde in 1964 de kenmerken van overbesteding. De forse loonstijging deed de consumptieve vraag zodanig toenemen, dat onze nationale produktie niet in staat was deze te bevredigen. Alleen door onze invoer te vergroten was het mogelijk aan deze excessieve vraag te voldoen, als gevolg waarvan er echter een betalingsbalanstekort van ca. 650 miljoen ontstond. Het is begrijpelijk, dat er onder deze omstandigheden maatregelen genomen moesten worden met het doel het economisch evenwicht weer te herstellen. Zo besloot men in de monetaire sfeer de over heidsuitgaven te besnoeien en de kredietverlening aan particulieren en bedrijfsleven te beperken. Het is te hopen, dat nu de conjuncturele vooruitzichten voor 1965 niet ongunstig lijken, de teugels van het financiële beleid tijdig zullen worden gevierd, opdat er geen stilstand of achteruitgang in onze economische groei optreedt. De ervaring immers heeft geleerd dat het gemakkelijker is het economisch proces af te remmen dan het weer op gang te brengen. Het valt te betreuren, dat de loonsverhogingen die uitgingen boven de produktiviteitstoename, hebben geleid tot prijsstijgingen. Hierdoor is nl. de waarde van onze munteenheid weer verder aan getast. Deze voortschrijdende inflatie is niet alleen zorgwekkend voor hen die een vast inkomen genieten, maar ook voor onze boerenstand. De kostenstijging in de landbouw kon de afgelopen jaren nog gedeeltelijk worden opgevangen door een prijsverhoging der agrarische produkten. De mogelijk heden hiertoe zijn in de toekomst echter veel geringer nu de aanpassing aan het Europese prijspeil grotendeels heeft plaats gevonden en de marktsituatie voor een aantal landbouwprodukten geen belangrijke prijsverhogingen meer toelaat. Ook de mogelijkheden om door middel van een verdere opvoering der produktiviteit de kostenstijging op te vangen zijn beperkt, aangezien toenemende in vesteringen in de landbouw op den duur leiden tot relatief afnemende opbrengsten, zulks in tegen stelling tot de industriële produktie. Het is daarom vooral voor onze boerenstand van het grootste belang, dat het kostenpeil in ons land niet verder stijgt en de inflatie wordt beteugeld. Over de ontwikkeling van onze instelling in 1964 kunnen wij tevreden zijn. Het balanstotaal, meest al de maatstaf voor de beoordeling van de omvang ener bank, steeg van 135 miljoen tot 164 mil joen, een toename derhalve van ruim 21 Deze aanzienlijke en verheugende groei van ons bedrijf werd veroorzaakt door de toename van de in de vorm van spaargelden en deposito’s op termijn aan de bank toevertrouwde gelden. Onze bijkantoren hebben in toenemende mate tot deze gunstige ont wikkeling bijgedragen. In het verslagjaar werden drie nieuwe bijkantoren geopend en wel te Heerenveen, Sneek en Wirdum. Op 1 februari 1965 werd tenslotte ons bijkantoor te Drachten in gebruik genomen. De vestiging van het kantoor te Wirdum was het gevolg van de overname van de Coöp. Boerenleenbank „Wirdum” te Wirdum op 30 januari 1964. De aktiva en passiva dezer bank zijn dit jaar voor het eerst in onze balanscijfers verwerkt. Alhoewel wij ons realiseren, dat deze nieuwe vestigingen de eerste jaren nog geen positieve bijdrage zullen leveren tot de rentabiliteit der bank, zijn wij toch van mening, dat op deze gedecentraliseerde wijze beter aan de wensen van onze huidige en toekomstige cliëntèle kan worden tegemoetgekomen. Deze vestigingspolitiek sluit voorts geheel aan bij het tot nu toe door onze instelling gevoerde beleid met betrekking tot het aantrekken van geldmiddelen benodigd voor de financiering onzer relaties. De kredietvraag onzer leden bewoog zich per balansdatum op een iets lager niveau dan het vorige jaar. Het betreft hier uiteraard slechts een momentopname. De in de loop van het jaar optredende schommelingen in de krediet vraag, die in het bijzonder bij een instelling als de onze omvangrijk kunnen zijn, komen in de balans cijfers niet tot uitdrukking. Zo hebben onze leden werkzaam op het terrein van de produktie en afzet van zuivelprodukten in het afgelopen jaar belangrijk meer gebruik gemaakt van de hun verleende kredietfaciliteiten en moesten zelfs tijdelijk aanzienlijke kredietverhogingen worden toegestaan. De in ons vorig verslag uitgesproken verwachting, dat de aanpassing aan het prijzenniveau in de E.E.G. een grotere kredietbehoefte tot gevolg zou hebben, werd bewaarheid. De toenemende kre dietvraag als gevolg van de gestegen geldswaarde van voorraden en vorderingen werd nog ver sterkt door de belangrijk grotere voorraadvorming in de zuivelsector, o.a. verband houdende met het inwerkingtreden van de E.E.G.-zuivelverordeningen op 1 november 1964. De beetwortelsuiker- industrie deed voorts in meerdere mate een beroep op de geldmiddelen der bank, hetgeen tot uit drukking komt in de stijging van het debiteurencijfer. Deze ontwikkeling leidde ertoe, dat wij in de tweede helft van het verslagjaar de door De Nederlandsche Bank vastgestelde normen voor de kredietexpansie overschreden, als gevolg waarvan in die periode een daarmede verband houdend renteloos deposito bij genoemde bank moest worden aangehouden. Intussen stelde de aanzienlijke toename van de in de vorm van spaargelden en deposito’s op termijn aan ons toevertrouwde gelden

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Friesland Bank | 1964 | | pagina 6