in de mondiale verhoudingen en voor de positie van de
afzonderlijke landen van de Gemeenschap grote conse
quenties. De gemeenschappelijke markt zal, met inacht
neming van een overgangsperiode, voor de afzonderlijke
leden belangrijk worden vergroot en zodoende een
gunstig perspectief vormen voor de afzetmogelijkheden
van diverse bedrijfstakken.
Het voortgaande proces van arbeidsverdeling binnen het
totale territorium van de tien landen zal kunnen bijdragen
tot een vergroting van de welvaart. De centrale ligging
van Nederland in de vergrote EEG zal de centrumfunctie
van ons land in de Gemeenschap ongetwijfeld stimuleren.
Nederland
Was er in de jaren 1969-1970 sprake van een ernstige
overbesteding, die zich manifesteerde in de enorme
expansie van de particuliere consumptie en bedrijfs
investeringen, thans wordt de Nederlandse economie
geconfronteerd met het stagflatieverschijnsel, waarbij
de loon- en prijsstijging voortgaat in samenhang met
een sterke vermindering van de investeringen. De sterke
toename van de gemiddelde loonsom per werknemer
(14%) stond in geen enkele verhouding tot de
produktiviteitsstijging (4,5%). De stijging van de prijzen
van de gezinsconsumptie met 7,6% betekent een triest
record voor de Nederlandse economie.
Eind december beliep het werkloosheidscijfer 3,4% van
de afhankelijke beroepsbevolking met in de drie noorde
lijke provincies gemiddeld 7%. De snelle uitbreiding van
het aantal werklozen en de inkrimping van de openstaande
vraag naar arbeidskrachten tijdens de tweede helft van
1971 is tekenend voor de in gang zijnde terugslag
van de conjunctuur. Dat beteugeling van de loon- en
prijsspiraal in deze situatie toch nog uiterst moeilijk
blijkt te zijn, toont aan hoe hardnekkig de inflatie is.
De ontwikkeling van de loon- en prijsstijging zal in
belangrijke mate mede de duur en de omvang van de
recessie bepalen.
Door de minder gunstige winst- en afzetverwachtingen
zijn de ondernemers voorzichtiger geworden met hun
bedrijfsinvesteringen. Luidde de voorspelling voor
investeringen in vaste activa 7%, de gerealiseerde mutatie
ten opzichte van 1970 bedroeg slechts 2%.
Deze verminderde investeringsgeneigdheid zal waar
schijnlijk ook in de loop van 1972 aanhouden.
Ingaande 10 mei werd De Nederlandsche Bank door de
Minister van Financiën gemachtigd de aankoop van
Grafiek 1 Loonsom en produktiviteit per werknemer
en prijsindex van de gezinsconsumptie
indices 1961 100
loonsom per werknemer (nijverheid)
produktie per werknemer (nijverheid)
prijsindex van de gezinsconsumptie
1961 1963 1965 1967 1969 197?
dollars op het laagste interventiepunt tijdelijk te staken.
In de periode die daarop volgde steeg de zwevende
guldenkoers ten opzichte van de dollar. Ondanks het
duurder worden van de gulden in het buitenland, - zij
het nietten opzichte van Duitsland en Japan, wier
valuta's nog sterker in waarde stegen -, viel het tekort
van f 0,5 miljard op de lopende rekening van de
betalingsbalans op transactiebasis over 1971 minder hoog
uit dan voorspeld was.
Teneinde een halt toe te roepen aan de buitenlandse
kapitaaltoevloed die in hoge mate het monetaire beleid
doorkruiste, stelde De Nederlandsche Bank met ingang
van 6 september een zogenaamd obligatiecircuit in.
Voortaan kunnen niet-ingezetenen slechts in guldens
luidende obligaties van ingezetenen kopen met guldens,
die uit de verkoop van obligaties door niet-ingezetenen
aan ingezetenen vrijkomen.
Het gevolg van de introductie van de obligatiegulden
voor de rente op de staatsfondsenmarkt was aanvankelijk
een verhoging van het rendement met circa 0,3%. Onder
invloed van discontoverlagingen in het buitenland was
er in de eerste vier maanden van het verslagjaar duidelijk
sprake van een tendens tot renteverlaging, die echter
verdween na de invoering van de zwevende gulden en het
obligatiecircuit.
Liep het buitenlands aanbod bij het verstrijken van de
verslagperiode geleidelijk aan terug, het binnenlands
aanbod vertoonde een tegenovergestelde tendens.
De rentetarieven van De Nederlandsche Bank zijn
gedurende de verslagperiode driemaal herzien. Om de
omvangrijke kapitaalimporten enigszins tegen te gaan en
gezien de dalende tendens van de buitenlandse
discontovoeten besloot De Nederlandsche Bank in april
tot een verlaging van haar rentetarieven met een
waardoor het wisseldisconto op 5%% kwam te staan
en het promessendisconto op 6%%. In augustus werd
de marge tussen beide discontotarieven verkleind door
een verlaging van het promessendisconto tot 6%.
Een maand later volgde opnieuw een verlaging over de
gehele linie met
De verlagingen van de discontotarieven van
De Nederlandsche Bank legden in het tweede halfjaar in
het algemeen een druk op de rentabiliteit van het
Nederlandse bankwezen.
Enkele dagen na afloop van de monetaire conferentie
in de 'Groep van Tien' waar de Nederlandse delegatie
toegestemd had in een waardeverhoging van de gulden
tegenover de nieuwe goudprijs met 2,76%, werd
De Nederlandsche Bank gemachtigd uit te gaan van een
informele pariteit - spilkoers - van f 3,2447 per dollar.
Deze waardeverandering van de gulden betekende een
revaluatie ten opzichte van de dollar van 11,56%.
Gewogen ten opzichte van Nederlands belangrijkste
handelspartners, de OESO-landen, betekent deze
revaluatie op zich zelf genomen een verslechtering van
onze internationale concurrentiepositie van ongeveer 1%.
Land- en tuinbouw
Algemeen
De gang van zaken in de Nederlandse land- en tuinbouw
in 1971 was in het algemeen niet onbevredigend,
hoewel de algemene economische situatie werd over
schaduwd door de internationale geldcrisis. De gevolgen
daarvan waren onder andere een tien procents invoer
heffing in de Verenigde Staten en zwevende wisselkoersen
in een aantal landen. Deze brachten problemen met zich
mee voor de land- en tuinbouw in het algemeen en voor
de in rekeneenheden uitgedrukte landbouwprijzen in
het bijzonder. Deze problematiek loopt als een rode draad
door de tweede helft van het verslagjaar.
Ook dit jaar liepen de resultaten per bedrijfstype vrij
sterk uiteen.
Matig waren de resultaten in de akkerbouw. Aanzienlijk
beter waren de uitkomsten bij de melkveehouderij en
de dierlijke veredeling met uitzondering van de legpluim-
veehouderij.
Ook in de tuinbouw vertoonde de ontwikkeling een
uiteenlopend beeld al naargelang de sectoren, de grootte
van de bedrijven of de omvang van het tuinbouwgebied.
De waarde van de agrarische produktie is met 8% toege
nomen tot f 12,7 miljard, terwijl de totale exportwaarde
met 7% steeg tot f 11,8 miljard. In de tuinbouwsector
nam de omzet van de bij het Centraal Bureau van de
Tuinbouwveilingen aangesloten veilingen toe met 4,9%.
Een groot deel van de tuinbouwexport, welke voornamelijk
naar West-Duitsland gaat, ondervond de concurrentie
uit Zuid- en Oosteuropese landen.
Zowel in de land- als tuinbouw nam de fysieke produktie
toe als gevolg van de gunstige weersomstandigheden.
In de tuinbouw was er bovendien sprake van aanmerkelijke