f 6 873 (5 992) miljoen. Kredieten in rekening-courant Het uitstaande rekening-courantkrediet van de aangesloten banken heeft zich gedurende het gehele verslagjaar op een vrij laag niveau bewogen. De verminderde inves- teringsanimo in de meeste bedrijfssectoren heeft daarbij duidelijk een rol gespeeld. De uiteindelijke toeneming van het uitstaande bedrag was met f47 (92) miljoen dan ook lager dan in 1970. De kredietverlening in rekening-courant bij de Centrale Bank heeft vrijwel geheel betrekking op de landbouw coöperaties. Eerder in dit verslag hebben wij reeds gewezen op de wisselende financieringsbehoeften van deze bedrijven. In het verslagjaar deden zij in sterke mate een beroep op korte krediet bij de Centrale Bank. Deze zag het uitstaande bedrag dan ook toenemen met f 143 (41) miljoen. Tezamen met de genoemde stijging bij de Raiffeisenbanken betekende dat een toeneming van de kredietverlening in rekening-courant van onze organisatie in totaal met f 190 (133) miljoen tot f 1 486 (1 296) miljoen. Totale kredietverlening Uiteindelijk betekende de geschetste ontwikkeling een toeneming van de verstrekking door onze organisatie van vaste leningen en kredieten in rekening-courant tezamen met f 1 070 (1 092) miljoen. Uitgedrukt in de beginstand was de groei in 1971 15 (18) procent tot f 8 359 (7 289) miljoen. Daarvan staat f 7 112 (6 245) miljoen uit bij de plaatselijke Raiffeisenbanken, f 1 197 (1 018) miljoen bij de Centrale Bank en f50 (26) miljoen bij de Raiffeisen- hypotheekbank. Naar verwachting zal ook in 1972 de conjunctuur de kredietvraag nog beperken, hoewel mogelijk gunstige prijsontwikkelingen in bepaalde veredelingsectoren de vraag naar leningen bij onze banken kunnen stimuleren. Ook in het thans lopende jaar kan weer op een grote vraag naar woningbouwleningen worden gerekend, zeker nu de leningsvoorwaarden bij onze banken zijn verlicht door de verlaging van het aflossingspercentage en de Rijkssubsidie regeling voor de particuliere woningbouw is verbeterd. In 1972 zullen de kredietbeperkende maatregelen van De Nederlandsche Bank voor het zogenaamde lange bedrijf, dankzij de sterke aanwas van spaarmiddelen in 1971 een volledige honorering van deze vraag waarschijnlijk niet in de weg staan. Wel kan de eigen liquiditeitspositie, hoewel ook die in totaliteit gezien in het verslagjaar ruimer is geworden, voor een aantal plaatselijke Raiffeisenbanken in 1972 een rem op de kredietverlening leggen. Met betrekking tot de korte kredietverlening is de situatie minder rooskleurig. Het laag houden van het discontotarief betekent een stimulans voor de vraag naar kort krediet. De collectiviteit van landbouwkrediet- banken en handelsbanken zal dan ook in 1972 vermoedelijk meer risico lopen de norm te overschrijden dan in 1971 het geval was. De inflatoire tendenzen, die reeds aanwezig zijn zullen daardoor worden versterkt. Nu de conjuncturele ontwikkeling reeds door een vrij sterke stagnatie wordt gekenmerkt, lijkt ons een verzachting van de krediet restricties en/of een soepele toepassing daarvan op zijn plaats. Overige uitzettingen De portefeuille schatkistpapier, die geheel wordt aangehouden door de Centrale Bank, werd in het verslagjaar uitgebreid met f102 (148) miljoen. De beleg gingen op korte termijn namen toe met f 312 miljoen, na een daling met f 28 miljoen in 1970. Deze post heeft geheel betrekking op door de Centrale Bank uitgeleende gelden aan overheids- en semi-overheidslichamen met een maximale looptijd van een jaar alsmede op kortlo pende leningen aan andere financiële instellingen. Na een vrijwel gelijkblijven van de effectenportefeuille in 1970, werd deze in het verslagjaar uitgebreid met f 104 (6) miljoen. De beleggingen op lange termijn namen sterk toe, namelijk met f350 (170) miljoen. In de op de gecombi neerde balans voorkomende post deelnemingen zijn ook de vorderingen op ondernemingen, waarin is deelgenomen, begrepen. Toevertrouwde middelen Spaarmiddelen Het jaar 1971 werd gekenmerkt door een in vergelijking met het voorafgaande jaar zeer sterke groei van de spaargelden. Weliswaar dient men daarbij te bedenken dat 1970 een rela tief minder goed spaarjaar was, doch ook de groeicijfers van het toch bijzonder gunstige jaar 1969 werden in het verslagjaar aanzienlijk overtroffen. Dat was niet alleen het geval bij onze banken, maar bij alle spaarinstellingen. Bij de handelsbanken kon de groei zelfs buitengewoon sterk genoemd worden. Dit laatste had tot gevolg dat het markt- N.B. Op 7 maart jongstleden heeft De Nederlandsche Bank de werking van de monetaire restitutiemaatregelen tot nader order opgeschort. 18 aandeel van de handelsbanken in de totale spaartegoeden een sterke stijging vertoonde, welke geheel ten koste ging van de algemene spaarbanken en van de Rijkspostspaar bank. Het marktaandeel van de landbouwkredietbanken bleef gelijk aan dat van eind 1970. Aan de zeer sterke groei van de tegoeden op spaar rekeningen liggen diverse oorzaken ten grondslag. Eniger mate heeft, zij het minder dan in 1969, de BTW een rol gespeeld: einde 1970 leidde de verhoging van de BTW tot anticipatie-inkopen, hetgeen de besparingen in het begin van het verslagjaar gunstig beïnvloedde. Een factor van meer belang achten wij de algemeen heersende onzeker heid ten aanzien van de sociaal-economische ontwikkeling. Ook in 1957/58 en in 1967 kon geconstateerd worden dat een dergelijke onzekerheid de spaarzin bevordert: het publiek wordt terughoudender bij het doen van beste dingen. Ook de hoogte van de spaargeldrente ten opzichte van die van andere beleggingsmogelijkheden heeft een rol gespeeld. Verder is het minder goede beursklimaat kennelijk voor een aantal cliënten aanleiding geweest om hun middelen (tijdelijk) op spaarrekeningen aan te houden. Deze tendens werd nog versterkt door het in samenhang met de geldmarkttarieven over het algemeen lagere rendement op de bankdepositorekeningen. Naar urbanisatiegraad gezien was er in het verslagjaar maar weinig verschil in de ontwikkeling van de inleg- overschotten. Binnen de groep plattelandsbanken was de stijging van de inlegoverschotten het grootst bij de banken in de weidestreken. Bij de banken op de zand gronden bewoog de spaaraanwas zich, na de scherpe terugval in 1970, weer ruimschoots op het niveau van 1969. De teruggang van de investeringen in de bedrijven van zelfstandigen heeft daarbij een niet onbelangrijke rol gespeeld. De groei van de inlegoverschotten bij de stedelijke en semi-stedelijke banken was eveneens zeer sterk. De als gevolg van grotere onzekerheden omtrent de toekomstige economische ontwikkeling gestegen spaarzin heeft daar een sterke uitwerking gehad. Ook de opening van nieuwe kantoren speelt een rol bij het groter wordende aandeel van die gebieden in het totaal van de besparingen bij onze organisatie. Naar spaarvorm gezien is het opvallend, dat in tegen stelling tot voorgaande jaren, de direct opvraagbare spaar gelden weer een toeneming vertoonden. Dit hangt samen met de hierboven genoemde factoren voor de verhoogde Grafiek 3 Verdeling van de spaargelden naar opvraagbaarheid 1961-1971 in procenten direct opvraagbaar beperkt opvraagbaar 60 50 0 1961 1963 1965 1967 1969 1971 19

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1971 | | pagina 10