Afhankelijk van de vermogenspositie, de bedrijfs-
uitrusting en de persoon van de ondernemer, komen
deze bedrijven op kortere of langere termijn voor het
besluit van bedrijfsbeëindiging te staan. Een ontwikkeling
die zich ook in andere bedrijfstakken van onze
volkhuishouding voordoet.
De prijzen van de kasgroenten zijn in 1970 in
het algemeen lager geweest dan in 1969. De
veilingomzet steeg daardoor slechts 2,3 tegenover
13% in het voorafgaande jaar. De opbrengsten per
vierkante meter van stookkomkommers en tomaten
waren in 1970 respectievelijk rond 10% en 5% lager
dan in 1969. Dezelfde ontwikkeling kon worden
geconstateerd bij de slateelt, met name in de laatste
maanden van het verslagjaar. Ook de exportprijzen
van tomaten, komkommers en sla lagen onder het
niveau van 1969. De geëxporteerde hoeveelheden
namen weer belangrijk toe. De latere stookteelten en
koude teelten bleven op het niveau van 1969
gehandhaafd. Bij de augurkenteelt was van een
belangrijke prijsverbetering sprake.
In de bloementeelt onder glas kwam in 1970 een einde
aan de dalende tendens van de prijzen en de rentabiliteit,
welke zich de laatste jaren manifesteerde. Na een daling
van de exportprijzen van snijbloemen in de eerste helft
van 1970 herstelden de prijzen zich in de laatste maanden
uitstekend.
De sterke produktieuitbreiding zette zich ook in het
verslagjaar voort. Nog steeds wordt een belangrijk deel
van de areaaluitbreiding in de bloementeelt veroorzaakt
door een omschakeling van bedrijven in de
groentesector.
De gehele verwarmde glastuinbouw werd in het
afgelopen jaar geconfronteerd met een sterke stijging
van de kosten. Bijzonder zwaar drukte de prijsstijging
van zware stookolie. Afhankelijk van de cultures en van
het teeltschema heeft deze stijging tot gevolg dat de
bedrijfskosten aanzienlijk toenemen.
Vele bedrijven zullen deze kostenverzwaring niet
kunnen opbrengen. Het duurder worden van de olie
heeft een belangrijke stimulans gevormd voor de
omschakeling op aardgas.
Deze kan echter slechts dan op redelijk korte termijn
worden tot stand gebracht, indien de overheid tijdig voor
voldoende financieringsmiddelen zorgt teneinde de
nutsbedrijven in staat te stellen voor een spoedige
aansluiting te zorgen.
Hoewel het nog enkele jaren zal duren alvorens alle
bedrijven op het aardgasnet zijn aangesloten, kan op
deze wijze een gedeelte van de kostenstijging
ongedaan worden gemaakt.
Wel heeft omschakeling tot gevolg dat kapitaalverlies
ontstaat, daar de bestaande apparatuur voor zware
stookolie geen verkoopwaarde meer bezit. De overheid
heeft besloten tot een tegemoetkoming in de
aansluitingskosten op aardgas.
De vollegrondsgroenteteelt heeft na het gunstige
seizoen 1969/1970 een belangrijke terugslag ondervonden
in de tweede helft van 1970.
De champignonteelt maakt nog steeds een sterke groei
door. De veilingomzet steeg in 1970 met 26% als
resultaat van produktieuitbreiding en van een hoger
prijsniveau.
De invloed van het klimaat op opbrengsten en prijzen
zijn in 1970 duidelijk tot uiting gekomen in de
bloembollenteelt.
De weersomstandigheden hebben tot een wisselvallige
en veelal lage stuks-opbrengst van tulpen geleid. Dit
tendeerde echter tot een hoger prijsniveau. Het laatste
kan niet gezegd worden van de gladiolenprijzen, die als
gevolg van de grotere produktie sterk daalden.
Ook in 1970 bleef de druk op de resultaten van de
3200 bij de boomkwekerij betrokken bedrijven bestaan.
In het algemeen kan nog van een gunstig rentabiliteits-
niveau worden gesproken.
Voor de boomkwekerijgewassen zijn, met uitzondering
van de vruchtbomen, in de toekomst nog gunstige
afzetmogelijkheden te verwachten in verband met het
toenemende belang van groenvoorzieningen in
wooncentra en voor recreatie.
De ongunstige situatie waarin de fruitteelt zich reeds
enige jaren bevindt, bleef ook in 1970 ongewijzigd
voortduren. Ondanks een kleinere oogst van appelen
in de E.E.G. een miljoen ton daalden de prijzen
ten opzichte van 1969. Grote hoeveelheden appelen en
peren moesten uit de markt worden genomen.
De overheid heeft een aantal maatregelen genomen om
aan de zeer moeilijke situatie van de fruittelers enigszins
16
tegemoet te komen. In E.E.G.-verband werd de
rooipremie voor fruitopstanden verhoogd tot bijna
f 2.900 per ha. In het buitenland is de werking van
de rooipremieregeling nog niet groot. Waarschijnlijk
zal daar niet alleen kunnen worden volstaan met
de rooipremie, maar zullen ook aanvullende
maatregelen noodzakelijk zijn.
Van de in het seizoen 1969/1970 geopende
mogelijkheid tot het verkrijgen van een overbruggings
financiering onder garantie van het Borgstellingsfonds
voor de Landbouw werd slechts in beperkte mate
gebruik gemaakt.
Een mogelijke verklaring hiervoor kan gelegen zijn in
het feit, dat het accent van de regeling is gelegd
op een onvoldoende liquiditeit van de vooral
financieel zwakke bedrijven. De sterkere bedrijven zijn
voor de liquiditeitsvoorziening aangewezen op de
traditionele kredietmogelijkheden. Het gevaar ontstaat
thans, dat ook bij deze sterkere bedrijven de
vermogensstructuur ernstig wordt verzwakt, hetgeen
voor de continuïteitshandhaving van deze groep
bedrijven zeer ongunstige gevolgen kan hebben.
Voor het seizoen 1970/1971 is besloten de regeling
te continueren.
De eerste stap naar meer gelijke produktie-
omstandigheden in de E.E.G.-landen is gezet, nu de
Nederlandse fruittelers in aanmerking komen voor een
gedeeltelijke vergoeding van de premie van de
verzekering tegen hagelschade.
De Europese Commissie heeft tevens toegezegd, het
steunbeleid in de zes landen te harmoniseren, hetgeen
mede voorwaarde is voor het voortbestaan van de
fruitteelt in ons land.
Coöperaties
De ontwikkelingen welke zich in 1970 in de landbouw-
j coöperatieve wereld hebben voorgedaan laten zich kort
I karakteriseren met: voortgezette structuurwijziging door
j schaalvergroting en integratie. Het fusieverschijnsel is
I namelijk aan nagenoeg geen enkele coöperatiesector
voorbijgegaan. Opvallend was in dit opzicht de
ontwikkeling in de zuivelsector, waar zich zowel op het
terrein van de verwerking als in de afzet grote
concentraties voordeden.
Hoewel de bedrijfseconomische voordelen van een fusie
vaak moeilijk kwantitatief zijn vast te stellen, geeft een
grotere concentratie van bedrijven de mogelijkheid van
interne en externe voordelen, die op langere termijn
een gunstige uitwerking op de resultaten en de positie
van de bedrijven hebben. Voor alle coöperaties, maar
speciaal voor coöperaties in een fusiesituatie, geldt
echter dat zij gesteld worden voor een complex van
nauw met elkaar samenhangende problemen. Een
drietal hoofdgroepen staan daarbij centraal: de
vraagstukken van organisatie, de financiële
verhoudingen en de marketingproblemen.
Organisatorisch staat men voor problemen die verband
houden met de bestuurbaarheid, met de meest geëigende
rechtvorm en met de communicatie tussen de coöperatie
en haar leden. Organisatorische en juridische
veranderingen voltrokken zich bijvoorbeeld bij
C.H.V. te Veghel en bij Cebeco te Rotterdam.
In de financiële sfeer rijzen er vragen omtrent de
zeggenschaps- en aansprakelijkheidsregeling, alsmede
omtrent de voorziening in de behoefte aan eigen
vermogen en de uitwerking van het keuzeprobleem
tussen tegoedschrijving op ledenrekening dan wel
uitkering aan de leden van exploitatie-overschotten.
De vorming van risicodragend vermogen wordt
belangrijker naarmate de omvang van de activiteiten
en de daarmee verbonden risico's toenemen.
Dit doet zich ook voor bij de toepassing van
integratieregelingen in de veredelingssectoren. Deze
regelingen hebben consequenties voor de interne
financiering van de desbetreffende coöperaties. Daar bij
de integratieregelingen aanwijsbare risico's worden
aangegaan, is de vorming van adequate voorzieningen
noodzakelijk.
Op het gebied van de marketing staan de coöperaties
voor vraagstukken van produktdiversificatie en
afzetvormen. De daarmee verband houdende
gevolgen voor de interne relaties tot de leden zijn
velerlei en vragen onder meer om een heroriëntatie
aangaande afname-, casu quo leveringsrecht en
leveringsplicht van de leden en de interne
prijspolitiek. Het denken hierover wordt mede
beïnvloed door een geleidelijke teruggang van het
ledental wegens afvloeiing van bedrijfshoofden uit
de landbouw.
17