bedrijfseconomisch toezicht een belangrijke uitbreiding gegeven. In het verleden is duidelijk gebleken dat het Nederlandse bankwezen zich zeer goed bewust is van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de macro- economische ontwikkeling van ons land. Op grond hiervan zou men zich kunnen voorstellen, dat op meer plaatsen in het ontwerp van de wet voor de procedure zou zijn gekozen, waarbij maatregelen in overeenstemming met de betrokken kredietinstellingen worden genomen. De gehanteerde procedure waarbij voorschriften worden gegeven na overleg met de kredietinstellingen geeft minder ruimte aan dit verantwoordelijkheidsgevoel. Zonder twijfel kan de uitbreiding van de bevoegdheden van de Nederlandsche Bank, vooral met betrekking tot het bedrijfseconomisch toezicht, instemming verkrijgen. De liquiditeit en de solvabiliteit van de kredietinstellingen zijn voor het bankwezen van eminent belang. De Nederlandsche Bank zal zich evenwel, misschien nog meer dan voorheen, bewust moeten zijn van het feit dat haar maatregelen ook de rentabiliteit van het bankwezen kunnen beïnvloeden. Wil men een gezond bankwezen kunnen handhaven, dan zal ook aan deze bedrijfseconomische eis de noodzakelijke aandacht moeten worden besteed. Land- en tuinbouw Algemeen Meer dan in voorgaande jaren hebben de agrarische ondernemers in 1970 blijk gegeven van ongerustheid over hun positie in de volkshuisvesting. De aanhoudende kostenstijging en het uitblijven van een compenserende stijging van de opbrengstprijzen hebben de inkomensontwikkeling bij vele ondernemers verder onder druk gezet. Gemiddeld stegen de prijzen van het gehele landbouwpakket, zowel van de produkten die onder het markt- en prijsbeleid van de E.E.G. vallen, als van de overige produkten met één procent, hetgeen aanzienlijk minder is dan de kostenstijging bedroeg. De financiële mogelijkheden om te investeren waren hierdoor onvoldoende aanwezig, hetgeen met het oog op de continuïteit van de ondernemingen een gevaarlijke ontwikkeling vormt. Naast een doeltreffend structuurbeleid is nodig, dat bij de prijsvaststelling voor die produkten, waarvoor de E.E.G. een markt- en prijsbeleid voert, in ieder geval rekening wordt gehouden met de inflatoire kostenstijging. Gebeurt dit niet, dan biedt de door de overheid nagestreefde structuuraanpassing van de landbouw weinig soelaas, ook indien daarvoor op ruime schaal stimuleringspremies zouden worden toegekend. Voor de gestimuleerde bedrijven ontbreekt immers het perspectief van een werkelijke duurzame rentabiliteitsverbetering, zolang de inflatie voortwoekert. Structuuraanpassing door bedrijfsvergroting en modernisering heeft onder die omstandigheden het karakter van produktiviteitsverhoging, welke echter, hoe nuttig ook op zichzelf, het rentabiliteitsprobleem niet oplost. Door produktiviteitsverhoging kan de inkomensvermindering weliswaar worden afgeremd, doch zolang het 'schaarprobleem' in de vorm van aanhoudende inflatoire kostenstijgingen enerzijds en achterblijvende opbrengstprijzen anderzijds, ongemoeid wordt gelaten, is een rentabiliteitsdaling in de praktijk niet te voorkomen. Produktiviteitsverbetering moet krachtig worden nagestreefd, niet om de inflatielast zoveel mogelijk op te vangen, doch om de welvaartspositie van hen die bij de agrarische voortbrenging zijn betrokken, reëel te verbeteren. Landbouw In het verslagjaar zijn de financiële knelpunten in de landbouw bij verschillende commissies aan de orde geweest. De 'Commissie Wellen' heeft zich uitvoerig beziggehouden met de grondfinanciering, terwijl de pachtproblematiek in een commissie van het Landbouwschap regelmatig is besproken. In dit verband hebben ook de wijzigingen op fiscaal gebied, en zijdelings ook de totstandkoming van een nieuwe saneringsregeling, positieve betekenis. Ongeacht echter een mogelijke verruiming van de financieringsmogelijkheden in de toekomst, blijft de behoefte aan versterking van het risicodragend vermogen van de agrarische ondernemer bestaan. De rentabiliteit van het bedrijf is daarvoor van beslissende betekenis. Te verwachten is dat bij vele ondernemers de toekomstige rentabiliteit niet toereikend is om aan de minimum te stellen eisen in verband met duurzame structuuraanpassing te voldoen. Een analyse van de rentabiliteitscijfers toonde aan, dat 12 de grotere bedrijven in het algemeen een betere inkomenspositie bereikten dan de kleinere. Dit bevordert de drang tot schaalvergroting. De ervaring leert echter, dat dit betere resultaat niet alleen gevolg is van de bedrijfsgrootte, maar dat een nauwe correlatie aanwezig is tussen de capaciteiten van de ondernemer en de bedrijfsuitkomsten. Het proces van schaalvergroting heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de uitbreiding van de produktie. Voor de zwakke ondernemers heeft deze ontwikkeling echter niet geleid tot de verwachte inkomensverbetering. Veeleer is bij deze categorie sprake van een verzwakking van de financiële basis van het bedrijf. Zowel kredietnemer als kredietgever zullen bij de beoordeling van investeringsplannen en de financiering daarvan rekening moeten houden met dit ontwikkelings patroon. Het accent ligt daarbij vooral op het juist onderkennen van de ondernemerscapaciteiten. Voor bestaande bedrijven is een goed gevoerde boekhouding daartoe een belangrijk hulpmiddel. Ook is het voor de beoordeling van kredietaanvragen noodzakelijk, dat tijdig gegevens beschikbaar komen over de ontwikkeling van de produktie en de produktiecapaciteit in binnen- en buitenland. De bedrijven die niet of onvoldoende voor verdere ontwikkeling zijn toegerust, zullen bij het proces van bedrijfsbeëindiging van overheidswege op sociaal verantwoorde wijze dienen te worden begeleid. De per 1 januari 1971 ingegane verbeterde bedrijfsbeëin- digingsregeling biedt daartoe goede mogelijkheden. Onder de fiscale maatregelen welke in het afgelopen jaar tot stand kwamen, valt de zogenaamde zelfstandigenaftrek van 10% van het in een jaar geïnvesteerde bedrag, indien dit bedrag meer beloopt dan 2.000. Helaas geldt deze regeling niet voor grondaankopen, terwijl zij nog onvoldoende mogelijkheden biedt om door middel van besparingen het bedrijf financieel sterker te maken. Verder zal de grondbelasting geleidelijk worden afgeschaft. Bovendien werd bepaald dat cultuurgrond niet onderworpen mag worden aan andere gemeentelijke onroerendgoed-belastingen. Ook werd de aankoop van naastliggend land vrijgesteld van registratierecht en is het B.T.W.-tarief voor werkzaamheden van loonbedrijven, werktuigencoöperaties en landbouwboekhoudbureaus verlaagd tot 4 Het is voor de akkerbouw en de veeteelt een teleurstellende ervaring geweest, dat in 1970 de Raad van Ministers van de E.E.G. niet tot een prijsverhoging heeft besloten. In het verslagjaar werd van de zijde van de Europese Commissie een aantal nieuwe voorstellen voor structuurhervorming van de landbouw uitgebracht. Het oorspronkelijke plan-Mansholt werd daarbij op diverse punten in gewijzigde vorm uitgewerkt. De nieuwe voorstellen hadden aan het einde van 1970 nog niet het stadium van besluitvorming bereikt. Inmiddels werd bekend gemaakt, dat in 1971 hieraan andere voorstellen zijn toegevoegd. In dit verband kan worden vermeld, dat ook in ons land door de landbouworganisaties initiatieven zijn genomen, met betrekking tot het formuleren van structuur hervormingsplannen voor bepaalde gebieden. In alle plannen voor structuurverbetering klinkt de behoefte door aan het scheppen van omstandigheden om voor de grondgebonden bedrijven een meer efficiënte bedrijfsuitoefening mogelijk te maken. Remmende factoren zijn thans de infrastructuur, de geringe mobiliteit van de grond en de economisch verouderde gebouwen. Doch ook bij opheffing van deze remmende factoren is de weg voor vele ondernemers nog niet vrij om tot de gewenste aanpassing te komen. De voorziening in de financieringsbehoeften van moderne grondgebonden bedrijven van jonge ondernemers vormt een vraagstuk op zichzelf. Dit niet vanwege een te beperkt aanbod van krediet, doch wegens de beperkte draagkracht van de jonge boer om schulden aan te gaan. Bezinning op verruiming van de financierings mogelijkheden door voor de grondfinanciering de systemen van pacht en erfpacht weer op ruimere schaal ingang te doen vinden, is nog steeds gaande. In dit verband is het advies dat de Commissie van overleg inzake het grondbeleid Commissie Wellen rond de jaarwisseling uitbracht belangrijk. Deze commissie kwam tot de conclusie, dat de taken van de Stichting Beheer Landbouwgronden uitgebreid zouden kunnen worden met de activiteiten van een grondbank. In het voorafgaande jaar was door de Werkgroep Grondfinanciering, ingesteld door het Landbouwschap en de centrale landbouwkredietbanken, eveneens tot de oprichting van een grondbank geadviseerd, teneinde de 13

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1970 | | pagina 7