Wordt samenwerking en fusie tussen coöperaties uit eenzelfde branche reeds lange tijd als een normaal verschijnsel beschouwd, in toenemende mate wordt nu ook de weg van intercoöperatieve samenwerking ingeslagen. Midden- en kleinbedrijf buiten de landbouw Het midden- en kleinbedrijf wordt steeds intensiever geconfronteerd met de verschillende facetten van de welvaartsstaat. Enerzijds lokt het perspectief van de groeiende bestedingen van consument, bedrijfsleven en overheid. Anderzijds stijgen de arbeidskosten en de kosten verbonden aan de investeringen. Dit betekent, dat een steeds grotere omzet schaalvergroting nodig zal zijn om vaste en variabele kosten goed te maken. Schaalvergroting uit zich ook in assortimentsverruiming en in samenwerkingsvormen. Men denke hierbij niet alleen aan detaillisten die gezamenlijk inkopen, maar ook aan de groothandels schakel waarin een verdere bundeling van krachten plaatsvindt. Ook plaatst de welvaart het bedrijfsleven voor een zich wijzigend bestedingspatroon. De kleine en middelgrote ondernemer zal voortdurend moeten kunnen reageren op de externe veranderingen, welke door de consument en het marktgebeuren veroorzaakt worden. In de meeste branches van de detailhandel loopt het aantal vestigingen terug. Het aantal vestigingen van bedrijven met één vestiging verminderde in de periode 1950-1970 met circa 22 tot ruim 138.000. Het aantal vestigingen van filiaalbedrijven werd in deze periode verdubbeld tot ruim 25.000. Binnen het geheel vertoonden bepaalde sectoren een aanzienlijke groei, zoals bijvoorbeeld die van de woninginrichting, sportartikelen en doe-het-zelf-zaken. Tegenover de achteruitgang van het totale aantal verkooppunten stond over de gehele linie een tendens tot schaalvergroting. Het accent is steeds meer komen te liggen op zelfbediening; winkelvestiging wordt steeds meer gegroepeerd in winkelcentra. In dit verband wordt van de bedrijven een grotere beweeglijkheid gevraagd. Reconstructie en modernisering van steden, alsmede het ontstaan van nieuwe woongebieden kunnen de betekenis van oude vestigingspunten snel doen verminderen. Overleg en samenwerking tussen gemeentebesturen en de plaatselijke middenstand is nodig teneinde in een vroegtijdig stadium betrokken te geraken bij de planning van nieuwe winkelstraten, wijzigingen in de verkeerssituatie en dergelijke. De overgang op massaproduktie heeft de noodzaak tot massa-afzet vergroot. In dit verband kan men stellen dat de toepassing van moderne produktietechnieken in de industrie, die om zeer grote produktie-eenheden vragen, van grote invloed is geweest op de ontwikkeling van de afzetkanalen. Niet alleen de industrie doch ook de detaillist was genoodzaakt te streven naar omzetvergroting. De concurrentie in de detailhandel is voortdurend scherper geworden, waardoor de winstmarges zijn verkrapt, terwijl de kosten voortdurend zijn blijven stijgen. Dit alles heeft de ondernemers tot minder arbeidsintensieve distributievormen gebracht, zoals de zelfbediening en de supermarkten. Flexibiliteit is ook nodig ten aanzien van de manier waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Bij het streven het grote aantal produkten zo snel mogelijk af te zetten, komen de detaillisten met nieuwe afzetvormen steeds verder tegemoet aan de wensen van de consument, die over meer vrije tijd beschikt en hogere eisen stelt aan presentatie en kwaliteit van de produkten. Naast supermarkten, verbruikersmarkten en hypermarkten, die zich met name richten op de massaverkoop, treft men boetieken en doe-het-zelf-zaken aan. Bijzonder onstuimig was de groei van de verbruikersmarkten, welke niet alleen een aanzienlijke concurrentie voor de kruideniersbedrijven betekent, maar evenzeer voor de verkopers van non-foods. Van de 158 verbruikersmarkten die ons land medio 1970 telde was het merendeel jonger dan 18 maanden. Het fenomeen verbruikersmarkt betekent niet alleen voor de zelfstandige detailhandel, doch vooral ook voor de eveneens met lage prijzenimago werkende warenhuizen een aanzienlijke concurrentie. De opkomst van nieuwe detailhandelsvormen begeleidde een voortgaande verandering in de koopgewoonten. Zo ziet men dat ondernemingen in de 18 kruideniersbranche met volledige bediening thans nog 23,6% van de omzet voor hun rekening nemen; de zelfbedieningszaken 34,5%; de supermarkten 36,9% en de verbruikersmarkten 5 De hergroepering in de levensmiddelenbranche zal zich in de toekomst voortzetten. Naar verwacht wordt zullen in de eerstkomende tien jaar ten minste 25.000 traditionele levensmiddelenzaken plaats maken voor ruim 1.500 zelfbedieningszaken, supermarkten, enzovoorts. Geheel nieuw is het middenstandswarenhuis, dat gekenmerkt wordt door een breed assortiment en een meer luxe winkelinrichtitng. Hier zijn aantrekkelijke mogelijkheden aanwezig door bundeling van activiteiten op een gemeenschappelijke vestigingsplaats, mits de samenwerking op de juiste wijze geregeld wordt. Flexibiliteit geldt overigens niet alleen voor de detaillist, maar ook voor dienstverlenende sectoren, zoals bijvoorbeeld de horecasector, die sterk in beweging is. In de laatstgenoemde sector maken traditioneel geleide, dikwijls minder gunstig gelegen hotels plaats voor motorhotels en motels. De grote arbeidsintensiteit enerzijds en het gewijzigde gedragspatroon van de gasten anderzijds dwingt tot het zoeken naar nieuwe oplossingen (plate-service, hotel garni, enzovoorts). Naast de kleine traditionele horecabedrijven komen er geleidelijk meer ketens van internationaal verspreid liggende hotels, waarin grote concerns uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, luchtvaartmaatschappijen en beleggingsinstellingen geïnteresseerd zijn. Te verwachten is dat de uiteenlopende afzetvormen en de verschillende opzet van de winkelcentra tot scherpere concurrentie verhoudingen zullen leiden. Na het moeilijke jaar 1969, waarin mede als gevolg van de invoering van de B.T.W. en de prijsstijgingen een stagnatie in de afzet was opgetreden, waren aan het begin van 1970 de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf iets hoopvoller gestemd. Afgaande op de omzetcijfers kan worden gesteld, dat deze verwachting waarschijnlijk voor de meeste sectoren bewaarheid is. Het betreft hier echter omzetcijfers, die nog niets zeggen over de rentabiliteitsontwikkeling. Hierop zijn met name het door de overheid stringent gevoerde prijsbeleid en de loonontwikkeling van invloed geweest. Ten aanzien van de gunstige stijgingspercentages van de omzet dient men verder nog te bedenken, dat deze geflatteerd zijn door de prijsstijgingen. Toch heeft de gestegen koopkracht, zeker in de tweede helft van het jaar, een gunstige invloed uitgeoefend op de omzetten in het midden- en kleinbedrijf, te meer daar velen anticipatie-aankopen hebben gedaan in verband met de te verwachten prijsstijgingen na 1 januari 1971. In de voedingsmiddelenbranche varieerde de omzetstijging in het verslagjaar met percentages van 7 tot 9. In de duurzame consumptiegoederensector werd melding gemaakt van een omzetgroei variërend van 10 tot circa 20 In de ambachtsector maakte een beperkte achteruitgang van de omzetstijging in 1969 plaats voor een duidelijke groei in het afgelopen jaar. Ook een aantal dienstverlenende sectoren boekte grotere omzetten waaronder de horecasector, die de omzet in 1969 met circa 6% zag dalen, terwijl het verslagjaar een verbetering met circa 7 liet zien. In de vervoerssector was eveneens van groei sprake. Wel moet men constateren dat het marktaandeel van het midden- en kleinbedrijf voortdurend daalt. Deze achteruitgang zal alleen door goede inventieve ondernemers opgevangen kunnen worden, terwijl de overheid het werkklimaat kan verbeteren door uitvoerige voorlichting en door een gerichte fiscale politiek, ook voor het midden- en kleinbedrijf. Wil men bij deze snelle evolutie meegroeien dan zijn aanzienlijke investeringen nodig. Teneinde de daaraan verbonden risico's te verminderen, is een zorgvuldige planning noodzakelijk. Scheepvaart en visserij Bedrijfsleven en overheid verdiepen zich in toenemende mate in de structuurproblemen van de Rijn- en binnenvaart. Het beleid van de overheid was er tot nu toe op gericht de schipperseigenaren van kleinere schepen door middel van slooppremies en bedrijfsbeëindigingsvergoedingen er toe te brengen het bedrijf te beëindigen en het schip te doen slopen. Het accent werd hiermee duidelijk gelegd op de sanering, terwijl het streven naar bedrijfsverbetering niet gehonoreerd werd. Het inmiddels ingediende wetsontwerp Sloopregeling schept ruimte voor kwalitatieve verbetering van de binnenvloot, waarbij slooppremies niet langer worden

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1970 | | pagina 10