1 34
LJ
INVOER UITVOEF'
waarde in miljarden guldens
schaarste aan geld en kapitaalmarktmiddelen in de hand
gewerkt.
De onevenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod
van financieringsmiddelen leidde tot een scherpe stijging
van het rentepeil. Het gemiddeld rendement op lang
lopende overheidsleningen bereikte na een aanhoudende
stijging in oktober een aanvankelijk hoogtepunt, name
lijk 8,1 bij een stand in december 1968 van 6,6%.
Nog scherper tekenden de spanningen zich op de geld
markt af, waar in september de daggeldrente tot boven
8 steeg en het rendement op driemaandskasgeld-
leningen aan de lagere overheid een hoogste niveau be
reikte van 10%. De Duitse revaluatie bracht in oktober
een tijdelijke ontspanning in verband met toestroming
van middelen naar ons land in afwachting van een even
tuele revaluatie van de gulden.
Nadat duidelijk was geworden dat de gulden niet zou
worden gerevalueerd, vloeide een belangrijk deel van
de speculatieve middelenstroom terug en trad opnieuw
een stijging van de rente op.
De Nederlandsche Bank heeft in het afgelopen jaar een
actief monetair beleid gevoerd. Met ingang van 1 januari
werd opnieuw een regeling van kracht voor de krediet
verlening in de korte en lange sector. Per eind juli werd
het plafond voor de korte kredietverlening aan de private
sector door de collectiviteit van handelsbanken en land-
bouwkredietbanken voor het eerst na het inwerkingtreden
van de maatregelen overschreden.
Met ingang van 9 april 1969 verhoogde de Neder
landsche Bank haar rentetarieven opnieuw met */2
De daaraan voorafgaande verhoging vond plaats met
ingang van 20 december 1968.
Een derde verhoging werd op 4 augustus aangekondigd,
waarbij het wisseldisconto op 6 werd gebracht en de
overige rentetarieven met 1 stegen. Het wisseldis
conto steeg als gevolg van de drie verhogingen binnen
negen maanden tijds met 11/2 tot 6
Ook met betrekking tot het aanhouden van tegoeden in
het buitenland door deviezenbanken heeft de Neder
landsche Bank beperkingen ingevoerd. In juli werden
deze banken verzocht de netto vorderingen op het
buitenland in zodanige mate te beperken, dat hetzij de
stand van ultimo mei 1969, hetzij de gemiddelde stand
van maart en april 1969 niet werd overschreden.
Bovendien dienden de netto-saldi in het tweede halfjaar
met gemiddeld 10% ten opzichte van genoemde stan
den te worden teruggebracht. In september werd deze
vermindering meer exact vastgelegd. In vier gelijke
maandelijkse termijnen, ingaande eind november 1969,
zouden de banken tot een totale beperking van het
netto buitenlandse actief dienen te komen van circa
700 miljoen. Door de toestroming van speculatieve
gelden naar ons land na de revaluatie van de Duitse
30
26
30
40
00
O)
>n CBS
mark werd de regeling evenwel in november opgeschc t.
Een nieuw maximum voor het toelaatbare netto buiten
lands actief werd ingevoerd, namelijk 125% van e
stand per ultimo mei 1969 of van de gemiddelde sta d
per ultimo maart en april 1969.
In het jaar 1970 zal op handhaving van kredietbeperken e
maatregelen moeten worden gerekend. Voor de eers e
vier maanden van dit jaar is opnieuw een regeling v; n
kracht geworden, welke een sterke beperking beteke t
van de korte kredietverlening aan de private sector. Ve i
de hiermee beoogde liquiditeitsverkrapping zal wellic t
een anti-inflatoir effect uitgaan, doch tegelijkertijd z I
een gewenste daling van de rentestand er door worde
tegengewerkt.
Aan de getroffen maatregelen inzake kredietbeperkin
en het aanhouden van tegoeden in het buitenland is ee
intensief overleg van de Nederlandsche Bank met he
bankwezen voorafgegaan. Dit overleg wordt onzerzijd
op prijs gesteld, omdat het de mogelijkheid opent tc
wederzijdse standpuntbepaling en gedachtenwisselim
daaromtrent. Het is hierbij van belang de nationale ver
antwoordelijkheid waarvoor de Nederlandsche Bank k
geplaatst en op grond waarvan zij haar maatregeler
motiveert, bij belangrijke ontwikkelingen in concreto te
leren kennen. Het medewerken door de banken aan de
uitvoering van de maatregelen wordt daardoor bevor
derd.
Anderzijds mag van de Nederlandsche Bank begrip wor
den gevraagd voor de privaat-economische belangen,
welke door de banken worden behartigd. Ook is het
voldoen aan algemeen geldende richtlijnen door het uit
eenlopende gedrag en karakter van de afzonderlijke
banken somtijds een moeilijkheid.
Het behoud van een goede overlegsfeer, waarbij de
aspecten van privaatbelang en nationaal belang met el
kaar kunnen worden geconfronteerd, achten wij voor de
goede ontwikkeling van onze economie van wezenlijke
betekenis.
De emissie-activiteit kwam in het afgelopen jaar weder
om in overwegende mate van de zijde van de overheid.
Het Rijk emitteerde tot een totaal reëel bedrag van
1.320 miljoen, hetgeen het niveau van 1968 en 1967
belangrijk overschreed. In laatstgenoemde jaren werd
respectievelijk voor 728 miljoen en 791 miljoen door
het Rijk via de emissiemarkt opgenomen.
Door de lagere overheid, inclusief de Bank voor Neder
landsche Gemeenten, werd 814 miljoen reëel opge
nomen, tegen 925 miljoen en 950 miljoen in de voor
afgaande twee jaren. Het Rijk en de lagere overheid te
zamen namen in 1969 van het totale beroep op de
emissiemarkt ruim 83 voor hun rekening.
12
de valutamarkt
De internationale monetaire spanningen hebben zich,
wat Europa betreft, ontladen in een aanpassing van de
pariteitsverhouding van de Franse frank en de Duitse
mark.
Op 8 augustus 1969 kondigde de Franse regering een
devaluatie van de frank aan ter grootte van 11,1 in
gaande 11 augustus. Hiermee werd bevestigd dat de
moeilijkheden rondom de handhaving van het betalings-
balansevenwicht in dit land niet van conjuncturele doch
van structurele aard waren. De in 1968 getroffen bezuini
gingsmaatregelen konden het vertrouwen in de juiste
waardering van de frank niet herstellen, zodat een aan
passing van de wisselkoers tenslotte onvermijdelijk was
geworden. Op zichzelf een juiste maatregel, welke even
wel grote consequenties meebracht in het bijzonder
voor de samenwerking in E.E.G.-verband.
De moeilijkheden in E.E.G.-verband werden nog vergroot
door een tegengestelde ontwikkeling in West-Duitsland.
Een periode van stabiele prijzen en matige loonstijging,
gepaard gaande met een sterke economische expansie,
welke mede zijn oorzaak vond in een excessieve buiten
landse vraag, had grote betalingsbalansoverschotten tot
gevolg. Ook hier hadden de in 1968 getroffen maat
regelen tot herstel van het betalingsbalansevenwicht
geen vertrouwen gewekt in de juiste waardering van de
mark. De aanhoudende speculatie anticiperend op een
waardestijging van de Duitse munteenheid noopte tot
ingrijpen. Op 25 september 1969 werd de valutamarkt
tijdelijk gesloten.
Spoedig volgde een aankondiging van de West-Duitse
regering, dat de officiële aan- en verkoopkoersen van de
mark niet langer zouden worden gehandhaafd. Tot 27
oktober 1969 gedroeg de markt zich als zwevende valuta.
Met ingang van die datum werd een nieuwe officiële
pariteitsverhouding vastgesteld overeenkomende met een
revaluatie van 9,29
Ook de aanpassing van de valutawaarde in West-Duits
land was gebaseerd op een structurele wanverhouding
tussen het algemene prijsniveau in dit land en in het
buitenland. Een aanpassing van de wisselkoers is onder
die omstandigheden doelmatig.
De alternatieve mogelijkheid om binnenslands het prijs
niveau af te stemmen op dat van het buitenland bergt
het grote risico van een hollende inflatie in zich. West-
Duitsland heeft juist gehandeld door deze mogelijkheid
te verwerpen.
De gebeurtenissen op valutagebied in het afgelopen jaar
vormen een bewijs van de grote betekenis welke ge
hecht moet worden aan de handhaving van evenwicht in
de nationale economie der verschillende landen. Uiteen
lopende prijsniveaus tussen handeldrijvende landen leiden
na kortere of langere tijd tot een vertrouwenscrisis om
trent de waarde van de munteenheid. Een ingrijpend
aanpassingsproces door middel van pariteitsverandering
met zijn ongelijke uitwerking van voor- en nadelen voor
de verschillende sectoren van de nationale economie,
kan veelal worden voorkomen. Dit is te bereiken door
een hechte discipline aangaande het afstemmen van de
mogelijkheden van besteding op de ruimte, welke het
reële produktieniveau daarvoor schept.
Ook vormen de gebeurtenissen een bewijs, dat de
samenwerking in de E.E.G. niet beperkt mag blijven tot
het scheppen van voorwaarden voor een vrij handels
verkeer en tot het integreren van enkele deelmarkten.
Een gemeenschappelijke huishouding als de E.E.G. be
doelt te zijn, vraagt een gemeenschappelijk beleid in
economisch, monetair, fiscaal en sociaal opzicht.
Op het vlak van de mondiale monetaire samenwerking
werd in het afgelopen jaar een belangrijke stap gezet,
in het kader van het Internationale Monetaire Fonds
werd, na jarenlange studie en voorbereiding, besloten
tot de instelling van speciale trekkingsrechten, teneinde
in de komende jaren te kunnen voorzien in de grotere
behoeften aan internationale liquiditeiten.
Met ingang van 1 januari 1970 werden trekkingsrechten
toegekend tot een waarde van 3.500 miljoen. In elk der
twee daaropvolgende jaren zal dit nogmaals worden ge
volgd met 3.000 miljoen. De praktische betekenis van
deze liquiditeitsverruiming moet worden afgewacht.
Niet minder dan vroeger blijft het echter van belang, dat
in de eerste plaats wordt getracht onevenwichtigheden
in de internationale monetaire verhoudingen door middel
van een gezonde nationale betalingsbalanspolitiek te
bestrijden.
13