land- en tuinbouw
landbouw
i: l.
14
a'9emeen produkten f markt bi"-a E.E.G. ook voor de landbouw-
produkten grotendeels gerealiseerd.
Slechts in de zuivelsector is de in- en uitvoer van consumptiemelk nog van
ergunnmgen afhankelijk. Een verzoek van de Nederlandse zuivelindustrie om te
mogen overgaan tot invoer van melk uit Duitsland voor kaasproduktie is door de
Nederlandse regering afgewezen.
De invoering van de Belasting op de Toegevoegde Waarde (B.T.W.) per 1 januari
1969 ts met name geschied om de heffing van de omzetbelasting en de teruq-
e almg bij uitvoer - volgens een uniform systeem mogelijk te maken. Mede op
peNjke^markt V°°rt9an9 t0tstandkomin9 gemeenschap-
I
fin Vr f Va" °UitSe mark 63 de drei9ende ^aluatle van de
Franse franc hebben het zorgvuldig op basis van internationale rekeneenheden op
gebouwd prysstellmgsbeleid ernstig bedreigd. De Europese Commissie heeft de
beide landen m tegenstelling tot de adviezen van de financiële deskundigen dan
ook dringend verzocht geen wijziging te brengen in hun valuta. Dit voorbeeld
i ustreert hoe moeilijk de weg is naar een hechte Europese samenwerking.
Het E.E.G.-verdrag heeft voor de Nederlandse land- en tuinbouw in het algemeen
g nstige resultaten gehad. Het is duidelijk dat binnen de E.E.G. de produktie zich
gaat verplaatsen naar die streken, waar de omstandigheden voor produktie en dis
tributie het gunstigst zijn. Een klassiek voorbeeld is de Nederlandse druiventeelt
De e teelt ,s vrij snel in de achter ons liggende jaren tot fracties van de oude pr^
duktie terugge'open. Veel aanpassingsmoeilijkheden heeft dit echter niet gegeven
Moeilijker lijkt het thans te liggen met de fruitteelt. De totale produktie-uitbreiding
erzijds, doch tevens de betere groeiomstandigheden van bepaalde appelsoorten
elders kunnen in deze sector in de toekomst moeilijkheden opleveren.
IveThÏ TT VerWaCht3n WU dat de Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven
r geheel genomen, de concurrentie met de bedrijven in de andere E E G -
landen zeker kunnen doorstaan, mede dank zij het ter beschikking staande afzet-
sTaande iSfdat het Operatieve bedrijfsleven, dat een vooraan
staande plaats in het afzetsysteem inneemt, zich bewust is van het belang van
oemeeTh T SitU3tie' die mede door de totstandkoming van de
gemeenschappelijke markt is ontstaan.
Tegenover de voordelen die de E.E.G. voor de afzet van Nederlandse land- en
tuinbouwproducten heeft gebracht, staat als nadeel, dat de relatief hoge prijzen
lanTmef T" 'anden h6eft bemoeilÜkt' Vooral voor ons
b t k belangrijk exportbelang ten aanzien van die landen, heeft dit grote
De spelregelP voor het vnje handelsverkeer binnen de E.E.G. lijken thans vastge
steld, evenals de hoogte van de beschermende muur om de zes landen.
Procentueel aandeel in de totale export van agrarische produkten
tuinbouw
akkerbouw
veehouderij
1950 t/m 1954 1955 t/m 1959 1960 t/m 1964 1965 t/m 1968
ln de jaren van voorbereiding tot dit stadium hebben noch de nationale regeringen,
noch de landbouwondernemers zelf stil gezeten. Al of niet met kapitaalsubsidie of
rentesubsidie is de produktie in de verschillende landen gestimuleerd en niet zon
der succes. Daar kwam bij dat de grote vraag naar arbeidskrachten buiten de
landbouw ertoe heeft geleid dat vele arbeidskrachten de landbouw hebben verlaten.
Dr. Mansholt, vice-president van de Europese Commissie, heeft in dit verband er
op gewezen dat de produktiviteit in de landbouwsector hierdoor sterker is gestegen
dan in de industrie, waardoor thans minder mensen meer produceren en waardoor
de produktiestijging de stijging van de vraag overtreft.
Ten aanzien van het marktevenwicht onderscheidt dr. Mansholt drie groepen:
1. een zeker evenwicht tussen vraag en aanbod, binnen de E.E.G., voor eieren,
varkensvlees en gevogelte;
2. een tekort aan produktie van plantaardige vetten, voedergranen en rundvlees;
3. een overtollige produktie van melkprodukten, suiker en zachte tarwe. Tot deze
laatste groep behoren binnenkort wellicht ook appelen, perziken en tomaten.
De conclusie van dr. Mansholt is dat de prijspolitiek op de produktiestructuur in
vloed moet hebben teneinde het marktevenwicht te herstellen. Door versnelde
afvloeiing van arbeidskrachten moeten grotere produktie-eenheden ontstaan, die
in omvang en inrichting rationeel en concurrerend en daardoor goedkoper kunnen
produceren. In de zuivelsector zal extra afslachten van melkvee de produktie moe
ten beperken. Voorts zou een prijsverlaging van boter de consumptie moeten ver
hogen, aldus dr. Mansholt.
Tot zover dr. Mansholt en men kan zich hierbij de vraag stellen of een verlaging
van b.v. de boterprijs de consumptie zodanig zal stimuleren dat uiteindelijk de
voor het zuivelbeleid benodigde bedragen niet verder stijgen. In dit verband moet
worden opgemerkt, dat de prijs die de producent voor de grondstof ontvangt, de nei
ging heeft een steeds kleiner deel van de consumptieprijs uit te maken. De con-