economische ontwikkeling
S«Zs,'"wJ-0„
conjunctuur algemeen Spoediger dan werd verwacht, is de economische ontwikkeling gegaan in de
richting van een meuwe hoogconjunctuur. De bekende begeleidende verschijnselen
verbesteding, inflatie en kostenstijging vormen opnieuw een reële bedreiging
voor he betalingsbalansevenwicht, de handhaving van de economische groei en de
continuïteit van de bedrijven.
Naarmate in de loop van het verslagjaar de berichten over een voorspoedige gang
van zaken m het Nederlandse bedrijfsleven aanhielden, werd tegelijkertijd een kli-
geschapen voor verhoging van de bestedingsdrang, zowel met betrekking tot
e investeringen als ,n de consumptieve sfeer. Psychologische factoren hebben in
de laatste maanden van het jaar mede bijgedragen tot het ontstaan van krachten
qroe,eeOoVkedt0rentde UitW8rkm9 °P h6t Pr°CeS Va" 6en ^"wichtige economische
groep Ook de ,n te voeren wet tot wijziging van de omzetbelasting in belasting
leg naar de toegevoegde waarde per 1 januari 1969 met de als gevolg daarvan
verwachte prysstijgingen, heeft een belangrijke stimulans gegeven tot verhoging
van de bestedingen. Als indicatie daarvan kan gewezen worden op de verminderde
spaaractiviteit, met name in de laatste maanden van het verslagjaar. Het positie
verschil tussen inlagen en terugbetalingen van spaargelden bij het bankwezen be
droeg in het laatste kwartaal van 1968 60 tegen 370 miljoen in de vergelijk
bare periode van 1967. B'yeiiJK
Het verloop van de conjunctuur in 1968 heeft als belangrijke nieuwe ervaring op-
ge everd dat een op zichzelf gerechtvaardigd optimisme omtrent de te verwachten
ontwikkeling, zeer gemakkelijk een ongerechtvaardigd cumulatief effect kan ver-
verknjgen. Hierbij ontstaat het gevaar dat het optimisme in zijn gevolgen de grenzen
van de reele mogelijkheden overschrijdt. In de samenstelling van prognoses over
de economie zal met dit gevaar rekening moeten worden gehouden.
Het optimisme in het afgelopen jaar werd mede gevoed door gunstige cijfers over
in'Ï968 metgï D indUStrië'e Pr°dUkt'e 1967 mSt 5 t0enam' stee3
in 1968 f86 r6 ^rUt°-'nVesterin9en van de bedrijven in vaste activa bedroegen
95 0/ In Z' Tn f ,7'° miljard 1967' Dit betekent een stijging van
9,5 /0 ten opzichte van de investeringen in het vorige jaar.
De waarde van de uitvoer was in ,968 14 hoger dan in 1967; voor de invoer lag
Ook kwam aan de conjuncturele werkloosheid praktisch gesproken een einde Het
nog aanwezige arbeidsaanbod daalde beneden 2% van de beroepsbevolking
Hierbij kwamen regionaal gezien echter grote verschillen voor als gevolg van
structurele factoren. a
kredietbeperking Tegen het einde van het jaar openbaarden zich duidelijk tekenen van een oneven
wichtige ontwikkeling, mede door de toekenning van loonsverhogingen voor 1969
we, e de te verwachten produktiviteitsstijging te boven gaan. De opwaartse druk
p de lonen vond mede zijn oorzaak in het streven naar compensatie geven voor
de e verwachten stijging van de kosten van levensonderhoud in 1969. Deze ont-
10 wikkeling gaf de Nederlandsche Bank aanleiding op 20 december 1968 over te gaan
tot verhoging van de discontovoet van 4'/2 tot 5 Ook werden met ingang van
1 januari 1969 weer maatregelen tot beperking van de kredietverlening voor de
handelsbanken en de landbouwkredietbanken van kracht.
Het plafond voor de korte kredietverlening aan de private sector werd voor de
eerste vier maanden van 1969 gesteld op 6 van gemiddelde stand van het korte
krediet in de maanden september tot en met december 1968. Bij overschrijding
van het gestelde maximum zal een renteloos deposito bij de Nederlandsche Bank
moeten worden aangehouden.
Voor de lange kredietverlening werd opnieuw de norm ingevoerd dat de uitzettingen
niet met een groter bedrag mogen stijgen dan overeenkomt met de toeneming van
de zogenaamde lange middelen. Daaronder zijn in de eerste plaats de zuivere
spaartegoeden begrepen. Ook bleven de restrictiemaatregelen voor de kredietver
lening aan de lagere overheid van kracht.
Door de nieuwe limitering van de toegestane kredietexpansie komt bij onze orga
nisatie met name de korte kredietverlening onder druk te staan. Verwacht moet
worden dat reeds in de voorjaarsmaanden van 1969 het voor onze banken moeilijk
zal zijn in de kredietvraag volledig te voorzien.
bijzondere Andere voorgenomen maatregelen ter beteugeling van inflatoire krachten liggen
overheidsmaatregelen op het terrein van fiscale politiek, budgetpolitiek en afbetalingskrediet. Op fiscaal
terrein zal de investeringsaftrek voor bedrijven in versneld tempo worden geschorst.
De intrekking van de investeringsaftrek in combinatie met kredietbeperking maakt
de voorziening in de liquiditeitsbehoeften van het bedrijfsleven moeilijker. Het ver
richten van investeringen ter verbetering van de produktiviteit zal daardoor worden
afgeremd. Verwacht mag worden, dat de bedrijven onder deze omstandigheden
zuilen doorgaan met te zoeken naar vormen van schaalvergroting zoals ook in 1968
in sterke mate plaatsvond.
Fusie met een complementair bedrijf, dan wel met een concurrerend bedrijf, geeft
aan de industriële en handelsonderneming daarvoor dikwijls mogelijkheden. Voor
de persoonlijke onderneming in en buiten de agrarische sector is deze vorm van
schaalvergroting moeilijker te verwezenlijken. De structuur van deze bedrijven staat
een fusie veelal in de weg. Het belang van produktiviteitsverbetering weegt bij
deze ondernemingsvorm echter niet minder zwaar.
Voor de bereiking daarvan zijn deze bedrijven overwegend aangewezen op kosten
besparende en opbrengstvergrotende investeringen. Bedrijven welke deze inves
teringen om bepaalde redenen niet tijdig realiseren, zullen zich moeilijk kunnen
handhaven. Voorkomen moet worden dat de noodzakelijke structurele aanpassing
bij deze bedrijven door conjunctuurpolitieke maatregelen in ernstige mate wordt
afgeremd.
Het is daarom gewenst dat de intrekking van investeringsfaciliteiten in samenhang
met beperking van de mogelijkheden tot kredietverkrijging, op hun gevolgen voor
de economische positie van het midden- en kleinbedrijf zorgvuldig worden getoetst.
geld-en kapitaalmarkt De conjuncturele opleving in 1968 ging opnieuw gepaard met spanningen op de
geld- en kapitaalmarkt. Een en ander kwam tot uiting in een lichte stijging van de
rentestand, met name in de periode april-juli. Deze situatie werd mede veroorzaakt
door het feit dat de investeringen bij de jongste conjuncturele verflauwing zich op
een onverminderd hoog peil hebben gehandhaafd.
Deze grote investeringsactiviteit vormde een reactie op de loonontwikkeling en de
langdurige krapte op de arbeidsmarkt in de voorafgaande jaren, waardoor het ge
bruik van meer kapitaalintensieve methoden werd bevorderd.
Het gemiddelde rendement op negen 3-31/2 staatsleningen liep op van 6,22
begin 1968 tot 6,43% in juli, een niveau dat sinds november 1966 niet meer was
bereikt.