i; i i l Deze daling is voortgekomen uit fusies van banken binnen de organisatie. Naast deze interne fusies vonden er in het verslagjaar ook weer enkele fusies plaats met zelfstandige banken buiten onze organisatie. Door de Centrale Bank werd bovendien het beheer over de Stichting Spaarbank voor het Onderwijs van de Algemene Bond van Onderwijzend Personeel overgenomen. De sterke toeneming van activiteiten ging ook in het verslagjaar gepaard met een belangrijke uitbreiding van het personeelsbestand. De uitbreiding bedroeg 1 038 per sonen, waardoor het gezamenlijk personeel van de aangesloten banken en de Cen trale Bank aan het einde van het jaar het aantal van 5.805 personen bereikte De verwachting bestaat, dat het aantal nog verder zal toenemen door verdere groei van de werkzaamheden. Het kostenniveau zal hierdoor onvermijdelijk een stijging ondergaan. a a Reeds in het verslagjaar moest worden geconstateerd, dat de kosten naar ver houding sterker stegen dan de inkomsten. Efficiencyverbetering door automatisering van werkzaamheden en wijzigingen in de werkorganisatie krijgen mede met het oog daarop grote aandacht. 11 i i spaargeldbeweging 28 aangesloten banken De aangesloten banken boekten in het verslagjaar een spaaroverschot (exclusief rentebijschrijving) van 499,3 miljoen. In 1967 bedroeg het verschil tussen inlagen en terugbetalingen f 503,7 miljoen. Uitgedrukt in procenten van het spaartegoed per 1 januari kwam het spaaroverschot in 1968 op 8,2% tegen 9,4% in 1967 en 7,3 in 1966. Inlagen en terugbetalingen spaargelden 1967 (X f 1 miljoen) Maand Inlagen Terug betalingen Spaarverschil januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 2'66,0 244,5 21,5 215,9 190,3 25,6 224,3 205,0 19,3 211,9 210,4 1,5 257,8 202,9 54,9 261,4 204,9 56,5 251,1 169,9 81,2 255,2 181,3 73,9 237,5 174,3 63,2 263,5 200,8 62,7 257,8 207,2 50,6 251,2 258,4 7,2 2.953,6 2.449,9 510,9 Inlagen Terug betalingen Spaarverschil 286,7 245,4 41,3 232,5 210,9 21,6 228,2 215,5 12,7 226,1 229,7 3,6 296,5 233,3 63,2 242,9 191,0 51,9 304,9 205,5 99,4 261,8 190,6 71,2 255,7 197,2 58,5 305,6 228,5 77,1 271,7 225,3 46,4 290,2 330,6 40,4 3.202,8 2.703,5 543,3 44,0 Uit d,t overzicht komt naar voren, dat met name in de laatste maand van het jaar de opvragingen abnormaal hoog zijn geweest, dit als gevolg van verwachte prijs stijgingen door invoering van de belastingheffing naar toegevoegde waarde per 1 januari 1969. De omloopsnelheid van de spaargelden liep in 1968 verder terug. In 1968 daalde deze van 0,44 tot 0,43. Dit komt overeen met een stijging van de gemiddelde ver blijfsduur van de spaargelden van 27 maanden tot 28 maanden. De toeneming van de spaargelden (exclusief bijgeschreven rente) had uitslui tend betrekking op termijntegoeden. Het aandeel van de termijngelden in het totaal van de spaartegoeden steeg in het verslagjaar van 26,8% tot 31,3%. Op termijnspaarrekeningen stond per het einde van het jaar een bedrag uit van in totaal ruim 2 miljard. Ontwikkeling termijnspaargelden (x f 1 miljoen) Ontwikkeling termijnspaargelden 1966 1967 1968 Toeneming termijnspaargelden 317,5 481,5 508,6 Toeneming andere spaargelden (excl. rente) 35,4 22,2 9,3 Totaal tegoed termijnspaargelden 1.148,7 1.630,2 2.138,8 Aandeel termijntegoed in totaal spaarc eldbestand 21,4 26,8 31,3 Uit de spaargegevens van de banken bij indeling naar provincie kan worden opge maakt, dat de groeipercentages in het algemeen goed stand hielden. Spaarcijfers per provincie (bedragen x 1 miljoen) Saldo Saldo Toeneming Toeneming Toeneming Provincie 1 1-1968 31-12-1968 Toeneming 1966 in 1967 in 1968 in saldo saldo saldo 1-1-1966 1-1-1967 1-1-1968 Groningen 356.6 384,0 27,4 6,0 10,2 7,7 Friesland 639,7 675,7 36,0 9,0 10,5 5,6 Drenthe 453,9 492,6 38,7 6,8 8,4 8,5 Overijssel 626,0 673,3 47,3 6,1 8,4 7,6 Gelderland 1.092,4 1.185,5 93,1 6,7 8,2 8,5 Utrecht 363,6 406,7 43,1 10,5 13,7 11,9 Noord-Holland 872,6 938,0 65,4 8,0 10,0 7,5 Zuid-Holland 1.172,0 1.284,9 112,9 7,1 10,1 9,6 Zeeland 413,4 439,5 26,1 6,5 6,0 6,3 Noord-Brabant 88,4 97,7 9,3 6,3 9,6 10,5 6.078,6 6.577,9 499,3 7,3 9.4 8,2 De procentuele toename van het tegoed met 8,2% in 1968 werd door de banken in de stedelijke sfeer overtroffen, terwijl de plattelandsbanken bij dit groeipercen tage ten achter bleven. Spaaroverschot naar urbanisatiegraad (bedragen x f 1 miljoen) 1966 1967 1968 Stedelijke banken 89,7 25,4 127,0 25,2 146,5 29,4 Semi-stedelijke banken 83,0 23.5 129,9 co LO 130,4 26,1 Plattelandsbanken 180,2 51,1 246,8 19,0 222,4 44,5 352,9 (100 503,7 (100 499,3 (100 De voortgaande groei van het aandeel van de stedelijke banken spruit voort uit toeneming van het aantal vestigingen van raiffeisenbanken in de steden. Door het teruglopen van het aandeel van de plattelandsbanken in het spaaroverschot ver mindert eveneens het aandeel van deze banken in het totale uitstaande spaar tegoed. In het verslagjaar daalde dit van 55,3 tot 54,5

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1968 | | pagina 15