agrarische bedrijfstak landbouw gaat gepaard met handhaving van het eigen karakter zoals dat tot uitdrukking komt in de coöperatieve bedrijfsvorm en in de specialisatie op enkele sectoren van de economische samenleving. Ten onrechte wordt zo nu en dan in publikaties van commerciële banken verband gelegd tussen het agrarische karakter der landbouwkredietbanken en het bijzondere tarief der vennootschapsbelasting, dat op de plaatselijke landbouwkredietbanken van toepassing is. Dit is een misvatting. Het bijzondere tarief, dat op de plaatselijke landbouwkrediet banken van toepassing is, houdt verband met het sociale karakter van deze banken, die het winststreven als ondernemingsdoel uitsluiten en daardoor vergelijkbaar zijn met de algemene spaarbanken. Het bijzondere tarief, dat een tussentarief vormt tussen de volledige vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor de algemene spaarbanken en de toepassing van het volle tarief op de commerciële banken, vindt mede hierin zijn motivering. De uitbreiding van de niet-agrarische cliëntenkring, die wij als een gevolg beschou wen van onze serviceverlening en van de grotere bekendheid die onze Raiffeisen- organisatie in de laatste jaren via de moderne publiciteitsmedia heeft gekregen, verandert niets aan het sociale karakter van onze banken. Evenais voorheen nemen onze banken genoegen met een bescheiden marge tussen debet- en creditrente ten voordele van de twee miljoen spaarders en de twee honderdvijftigduizend kredietnemers, die hun cliënten zijn, en voegen zij het be- drijfsoverschot, dat na aftrek van kosten uit deze marge overblijft, volledig aan hun reserves toe. algemeen In het verslagjaar viel de datum 1 juli 1967, waarop in E.E.G.-verband de gemeen schappelijke markt voor granen, pluimveeprodukten en varkensvlees in werking trad. Men hoopt in de loop van 1968 ook een gemeenschappelijke zuivelmarkt te kunnen realiseren, terwijl reeds overeenstemming werd bereikt over een gemeen schappelijk suikerbeleid. Daarmee zal een einde zijn gekomen aan een periode waarin een nationaal prijs beleid voor deze produkten kon worden gevoerd. Dit beleid wordt nu in Brussel vastgesteld, waarbij het goed is te bedenken, dat Nederland met slechts 3 van de boeren en 5 van de landbouwproduktie in de E.E.G. maar een bescheiden inbreng heeft. Het zijn nu de problemen die in de gehele E.E.G. spelen, die bepa lend zijn voor het te voeren prijsbeleid. In de E.E.G. ziet men zich geplaatst tegenover een toenemende graad van zelfvoor ziening. Bij de zuivel kampt men met stijgende overschotten. Bij harde tarwe, be nodigd voor de kwaliteitsverbetering van het brood, bestaat een importbehoefte, terwijl er een produktieoverschot aan zachte tarwe is. Boven de wereldmarkt voor suiker hangt een overschot. Van sommige veredelingsprodukten nemen de voorraden toe. Alleen aan rundvlees en enkele voedergranen blijft in de E.E.G. een importbehoefte bestaan. Het optrekken van de prijzen tot het E.E.G.-prijspeil, dat voor sommige produkten in enkele landen noodzakelijk was, heeft aangetoond dat verdere prijs stijgingen een vermindering van de consumptie tot gevolg kunnen hebben. Overschotten moeten op markten in derde landen worden afgezet tegen veelal lagere prijzen dan in de E.E.G. gelden. De verschillen worden als exportrestituties door de Europese Commissie bijbetaald. De commissie heeft daartoe de beschikking over inkomsten, die afkomstig zijn van invoerheffingen en van bijdragen van de zes landen. Bij een toenemende graad van zelfvoorziening en een ontstaan van overschotten zullen de inkomsten afkomstig van de invoerheffingen kleiner worden, terwijl juist de behoefte aan middelen stijgt. Het tekort zal dan door grotere nationale bijdragen moeten worden gedekt. Het is de vraag of dit te verwezenlijken is in het kader van een evenwichtige begrotings- politiek, waarbij de agrarische- en niet-agrarische belangen tegen elkaar worden afgewogen. Met name in West-Duitsland gaan de laatste jaren steeds meer stem men op uit niet-agrarische kringen om de bijdragen aan de landbouw te beperken. De besnoeiing op de uitgaven in het kader van het Groene Plan aldaar moet ook in dit licht worden bezien. In dit verband past ook de door de vice-voorzitter van de E.E.G.-commissie, dr. Mansholt, geuite bezorgdheid over de grote bedragen die de uitvoering van het voorgenomen E.E.G.-zuivelbeleid zal vergen. Als gevolg van de te verwachten ontwikkeling zal een stijging van de prijzen in de komende jaren niet gemakkelijk te realiseren zijn. Een uitzondering moet worden gemaakt voor voedergranen en rundvlees. Voor de inkomenspositie van de Nederlandse producenten, die de laatste jaren telkens hun produkten in prijs zagen stijgen uitgezonderd de veredelingssectoren heeft dit belangrijke gevolgen. De verhogingen van de laatste jaren waren nodig om geleidelijk het Nederlandse prijspeil op dat van de E.E.G. te brengen. Deze stijgende tendens gaat nu verflauwen. Wat de kostenzijde betreft, hebben wij de achter ons liggende jaren sterke stij-

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1967 | | pagina 7