economische ontwikkeling
algemeen De conjuncturele teruggang, welke reeds in 1966 werd gesignaleerd, heeft zich in
de eerste helft van 1967 voortgezet.
De resultaten van het jaar als geheel waren evenwel gunstiger dan aanvankelijk
werd verwacht. De eerste tekenen van opleving kwamen in het tweede halfjaar.
De industriële produktie liet geleidelijk weer enig herstel zien, zodat de produktie-
groei voor het gehele jaar op 5 uitkwam, bij een oorspronkelijke raming van
3,5%. De groei bleef echter achter bij het gemiddelde van 6% van de vooraf
gaande drie jaren.
Deze laatste ervaringen op conjunctureel gebied hebben aangetoond, dat het mo
derne maatschappelijke bestel met zijn vele ingebouwde stabiliserende factoren,
een grote veerkracht bezit.
De gang van zaken week duidelijk af van de situatie in de jaren 1951 en 1952 en
1957 en 1958, toen de conjuncturele terugslag gepaard ging met een scherpe daling
van de investeringen en een stabilisering van de binnenlandse consumptieve beste
dingen. In tegenstelling tot genoemde jaren bleven in het verslagjaar de bestedingen
toenemen. De ontwikkeling in 1967 had met de eerder genoemde perioden gemeen,
dat de werkgelegenheid aanzienlijk terugliep.
Met de daling van de conjunctuur zijn met name de structureel zwakke bedrijven
zwaar op de proef gesteld. Menig bedrijf zag zich genoodzaakt tot sluiting over te
gaan. Andere versterkten de eigen positie door fusionering en vorming van be
langengemeenschappen.
Het jaarcijfer van het aantal mannelijke werklozen bewoog zich in het verslagjaar
rond de 21/2 tegen gemideld ruim 1 gedurende de voorafgaande vijf jaren. De
werkgelegenheidsituatie vertoonde grote verschillen per bedrijfstak en per streek.
Het algemene economische beleid van de overheid en van de Nederlandsche Bank
was gericht op voorkoming van verdieping van de recessie. Met ingang van 15 maart
1967 werd het wisseldisconto met 1/2 verlaagd tot 41/2 Per 10 juni werd de
restrictie op het korte krediet aan de particuliere sector opgeheven en de regeling
voor het lange bedrijf buiten werking gesteld.
Van overheidswege werden deels algemene, deels gerichte maatregelen genomen
door middel van uitvoering van openbare werken, begrotingspolitiek en toekenning
van fiscale faciliteiten. Een regeling voor vervroegde afschrijving op bedrijfs
gebouwen werd ingevoerd in gebieden buiten de randstad Holland. Ook werd de
fiscale investeringsaftrek voor bedrijfsgebouwen wederom ingevoerd, mede in
verband met de overgang op het systeem van omzetbelasting naar toegevoegde
waarde per 1 januari 1969.
Tevens werden de restricties op het kopen op afbetaling ongedaan gemaakt.
Door de daling van de conjunctuur zijn structureel zwakke plekken in de Neder
landse economie scherp aan het licht gekomen.
Vele bedrijven zijn hierdoor geplaatst voor bezinning op de eigen positie in de
toekomst. Technische vooruitgang, wijziging in het economische behoeftenpatroon
en marktvergroting in E.E.G.-verband hebben de produktie- en afzetomstandig-
heden ingrijpend veranderd. Zij vormen stimulansen voor schaalvergroting en con
centratie.
Daarnaast zijn de ondernemingen geplaatst voor een aantal snelle loonaanpassingen
in de afgelopen jaren. Van de Westeuropese landen heeft Nederland de grootste
arbeidskostenstijging te zien gegeven. In de periode 1958 tot 1966 stegen de loon
kosten per eenheid produkt in Nederland 43 tegen gemiddeld 30 in de andere
E.E.G.-landen i).
De lonen zijn aanmerkelijk sneller gestegen dan de arbeidsproduktiviteit. Als ge
volg hiervan kwam het ondernemingsinkomen onder sterke druk te staan en daar
mee tegelijkertijd één van de belangrijkste financieringsbronnen voor de bedrijven.
Mede hierdoor bleven noodzakelijke investeringen soms achterwege en geraakten
bedrijven en groepen van bedrijven in een structureel zwakke en kwetsbare positie.
Anderzijds gaf de loonstijging een sterke prikkel tot opvoering van de produktiviteit
door rationalisering en automatisering. Dit verklaart mede waarom ondanks de
zwakker wordende conjunctuur de produktiviteit aanzienlijk bleef stijgen. De ar
beidsproduktiviteit steeg in het verslagjaar met 6 tegen een gemiddelde van
3,5 in de laatste tien jaren. Ook de ontspanning op de arbeidsmarkt is voor dit
bereikte resultaat van betekenis geweest.
Het aanpassingsproces waarvoor het bedrijfsleven bij voortduring is gesteld, richt
zich op de bevordering van de doelmatigheid in de produktiemethoden en op het
vinden van nieuwe afzetmogelijkheden. De daarmee gepaard gaande investeringen
in goederen en research maken de bedrijven steeds meer kapitaalintensief. Een
evenwichtig verloop van deze structurele ontwikkeling heeft tot voorwaarde, dat
de bestaande bedrijven voor de financiering over een redelijke winstcapaciteit de
beschikking houden. Bij onvoldoende winstcapaciteit loopt de continuïteit spoedig
gevaar.
In aansluiting aan de eis tot het behoud van een goede winstcapaciteit is het gewenst
te blijven streven naar bevordering van particuliere besparingen via de bestaande
kanalen van bankwezen en kapitaalmarkt, teneinde de voor de toekomst noodzake
lijke investeringen in de particuliere en publieke sector mede door vermogensover
drachten te kunnen financieren. Goede voorlichting aan de spaarders en bevorde
ring van dienstbetoon hebben in de achter ons liggende jaren geleid tot sterke
uitbreiding van de relatiekring van de banken en tot instandhouding van de spaar-
activiteit bij het publiek. Het financieringspotentieel van de banken is hierdoor
sterk toegenomen.
Nationaal inkomen
tegen marktprijzen
Spaartegoed
bij banken
1961
100
100
1962
107
113
1963
117
129
1964
138
145
1965
156
161
1966
172
178
1967
183
203
voorlopige cijfers
(Bron: Jaarverslagen van De Nederlandsche Bank)
Het grotere financieringsvermogen bij de banken vormt geen adequate vervanging
van een gedaalde besparingscapaciteit bij het Nederlandse bedrijfsleven. Een even
wichtige financiering van de bedrijven stelt eisen aan de aard van de vermogens
voorziening. Vervanging van eigen vermogen door geleend vermogen is voor de
ondernemingen maar tot op zekere hoogte mogelijk in verband met het behoud
van voldoende solvabiliteit.
Bij de erkende noodzaak tot opvoering van besparingen in ons land richte men
daarom het oog op bevordering van de mogelijkheid van zelffinanciering door de
bedrijven en op voortzetting van een actief acquisitiebeleid door financieringsinstel
lingen.
h Bron: Jaarverslag van De Nederlandsche Bank