21
Ook de samenstelling van het geheel wijzigt zich. In de detailhandel bijvoorbeeld
neemt het aantal vestigingen in de levensmiddelensector af, terwijl in de sector
van de duurzame consumptiegoederen het aantal verkooppunten gestadig toeneemt.
De ambachtssfeer vertoont evenmin een statisch beeld. Naast uitschakelingsten
densen zijn er steeds weer impulsen, die tot nieuwe ambachtelijke branches leiden.
In de periode 1950-1967 nam het aantal zelfstandige ambachtsbedrijven met ruim
6 af, terwijl de gemiddelde personeelsbezetting toenam van 4 naar 6 personen.
Bouwambachten en metaalverwerkende ambachten lieten in deze periode het
grootste aantal nieuwe vestigingen zien. Bij de hout-, leder- en textieiverwerkende
ambachten nam het aantal vestigingen het sterkst af.
Ook in de groothandel hebben zich belangrijke verschuivingen voorgedaan. Con
centraties bij de voortbrenging van industriële en agrarische produkten enerzijds
en schaalvergroting in de detailhandel anderzijds noodzaakten tot aanpassing van
vormen van dienstverlening. Door specialisatie kan de positie veelal worden ver
sterkt.
Niet zonder betekenis voor de positie van vele kleine en middelgrote bedrijven in
de produktie- en handelssector is de verdere uitbouw van de gemeenschappelijke
markt in Europa. Het openstellen van de grenzen doet vaak grote en sterke gespe
cialiseerde concurrenten op de markt verschijnen.
Voor behoud en versterking van de positie van de Nederlandse bedrijven moeten
thans hoge eisen worden gesteld aan kwaliteit en vormgeving van de produkten
op de eigen markt en bij export.
Ook is een gezamenlijk optreden van branche-genoten in vele gevallen gewenst om
tot een hechte commerciële organisatie en een goed contact met buitenlandse af
nemers te komen.
De ondernemer in de detailhandel, de groothandel, het ambacht en dienstverlenende
bedrijf wordt dikwijls geplaatst voor ingrijpende organisatorische en financiële be
slissingen.
Het ongedifferentieerde leiderschap brengt mee dat hij tal van bekwaamheden,
waaronder commerciële, technische en financiële in zich moet verenigen. Voort
gaande concentratie en schaalvergroting zal hierin op den duur tot een grotere
verbijzondering van taken en functies kunnen leiden. Voorshands zal de onder
nemer in het midden- en kleinbedrijf in toenemende mate steun moeten worden ge
boden bij de uitoefening van zijn taak door deskundige, adviserende en voorlich
tende instanties.
Dit geldt ook voor de financiering van het bedrijf. Voorlichting en advies mag hierbij
van de eigen bankinstelling worden gevraagd.
In navolging van hetgeen reeds enige tijd voor agrarische bedrijven bestaat, werd
in september 1966 de Stichting Ontwikkeling en Sanering voor het Midden- en
Kleinbedrijf in het leven geroepen. Medio februari 1967 is dit fonds met zijn werk
zaamheden begonnen.
De uitvoering van de taken van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds werd opge
dragen aan het Centraal Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, waar reeds
eerder het Algemeen Waarborgfonds voor de Middenstand werd ondergebracht.
Deze vorm van centralisatie kan de ontwikkeling van het middenstandsbedrijfsleven
zeer ten goede komen. Het valt te hopen dat een verdergaande centralisatie van
activiteiten ter ondersteuning van de Nederlandse middenstandsbedrijven bij een
onafhankelijke deskundige instelling mede zal bijdragen tot het openstellen van de
verschillende door de staat gegarandeerde kredietvormen voor onze banken.
De financiering door onze banken van het midden- en kleinbedrijf buiten de land
bouw had ook in het verslagjaar weer een grote omvang. Van het totale bedrag
aan nieuw verstrekte leningen door de aangesloten banken ging in het verslagjaar
219 miljoen, dat is 25,6% van de voorschotten aan natuurlijke personen, naar
deze bedrijfssector.
De samenstelling daarvan was als volgt:
Nieuwe leningen verstrekt aan midden- en kleinbedrijf buiten de landbouw
(x f 1 miljoen)
1965
1966
1967
detailhandels- en ambachtsbedrijven
85
89
97
dienstverlenende en overige persoonlijke ondernemingen
106
129
122
totaal
191
218
219