13 snel achteruitgegaan. De minder goede uitkomsten hebben tot gevolg gehad, dat in het afgelopen jaar sterke uitbreidingen achterwege zijn gebleven. Of er voldoende diepte-investeringen hebben plaatsgehad, is de vraag. Ook is een aantal bedrijven in financiële moeilijkheden gekomen. Deze moeilijkheden zijn onderwerp van een bespreking tussen de landbouwkrediet instellingen, het Landbouwschap en het Borgstellingsfonds voor de Landbouw ge weest. Hierbij werd besloten dat de banken voort zouden gaan de bedrijven, waar van voor de toekomst kan worden verwacht, dat zij levensvatbaar zijn, financieel te helpen, zonodig vooruitlopend op een besluit tot hulp bij de financiering door het Borgstellingsfonds. Daarnaast werd bereikt, dat in het kader van de Rijksgroeps regeling Zelfstandigen een versnelde procedure voor hulp aan glastuinders werd geschapen. De positie van de groenteteelt in de opengrond was beter; in het algemeen is de afzet van de vollegrondsgroenten dit jaar bevredigend verlopen, al waren er duide lijke verschillen per produkt. Voor de snijbloemen en bloemkwekerijplanten is het afgelopen jaar zeer gunstig geweest. Ook de export van deze produkten is sterk gegroeid. Gevolgen van de, ook in het voornaamste afzetgebied West-Duitsland aarzelende conjunctuur waren nauwelijks te bespeuren. De resultaten van de bloembollenkwekers bleven beneden de verwachtingen. De boomkwekerijen behaalden resultaten, die ongeveer op hetzelfde niveau als het jaar daarvoor lagen. Doordat de kilogramopbrengsten in de fruitteelt in het algemeen zeer goed waren, kregen de veilingen grote aanvoeren te verwerken, waardoor de prijzen tegenvielen. Overziet men de resultaten in de jaren 1955 tot en met 1965 in de verschillende tuinbouwgebieden (L.E.I.-rapport no. 173), dan valt duidelijk het belang van een groot centrum voor de groente- en sierteeltproduktie op. In de kleine centra zijn de resultaten veel wisselvalliger en over de gehele lijn ook veel lager. Wat de toekomst zal brengen, valt moeilijk te voorspellen. Toch lijkt de verwachting gewettigd, dat zich door de groei van de bevolking en een toenemend verbruik per persoon perspectieven openen om de vergrote produktie tegen aanvaardbare prijzen af te zetten. Een voorwaarde hierbij is een in de hand houden van de verdere uit breidingen in de breedte. De investeringen moeten gericht zijn op een verbetering van de teeltomstandigheden. Bezien wij wat in het buitenland op het gebied van de tuinbouw wordt gedaan, dan vallen ook daar uitbreidingen waar te nemen. West-Duitsland zoekt het hierbij in de bloementeelt. België en Frankrijk gaan meer de kant van de groenteteelt op. Het Nederlandse produkt kan echter door de voorsprong, welke wij hebben en welke wij moeten trachten te continueren, een belangrijk deel van de markt behouden. Een toetreding van Engeland tot de E.E.G. zal deze mogelijkheden alleen maar verruimen. De door de E.E.G. vastgestelde interventieprijzen voor de Nederlandse tuinbouw- produkten zijn van dien aard, dat ze geen grote produktie-uitbreidingen in het bui tenland zullen stimuleren. In het verslagjaar werd wel zeer duidelijk, dat het markt- en prijsbeleid zich steeds meer naar Brussel verplaatst en dat de nationale speelruimte in de landbouwpolitiek uiterst klein is geworden. Doordat Frankrijk de lege stoel in de E.E.G.-ministerraad opnieuw ging bezetten, konden weer zeer belangrijke en ingrijpende besluiten worden genomen. Nadat reeds eerder voor de granen gemeenschappelijke prijzen waren overeengekomen, werden thans ook voor alle E.E.G.-landen gelijke prijzen vastgesteld voor melk, suiker en oliehoudende zaden, prijzen, welke in 1967 of 1968 van kracht worden. Voorts werden de grondslagen gelegd voor een suikerverordening en werd een aan vullende verordening vastgesteld voor groenten en fruit, welke ook belangrijke consequenties zal hebben voor de financiering van de ophoudprijzen van onze vei lingen. Bij de mededingingsregelingen is nog weinig voortgang geboekt. Vooral voor Neder land is dit van grote betekenis, omdat van een waarlijk vrije concurrentie slechts sprake kan zijn wanneer ook de vele subsidieregelingen, welke men in de partner- landen kent, zijn afgeschaft of geharmoniseerd en zulks ook in Nederland het geval zal zijn. Ook aan andere exportbelemmeringen, met name een stringente toepassing van veterinaire bepalingen, zoals deze door verschillende landen zijn toegepast, zal een eind moeten komen. actuele punten Uit het voorgaande is gebleken, dat landbouw en tuinbouw beide te maken hebben met een dalende rentabiliteit. De dalende rentabiliteit schept ten aanzien van de financiering van een permanent produktiemiddel als de grond moeilijkheden, indien veel vermogen moet worden geleend. Het probleem van de bedrijfsoverneming van vader op zoon bij eigenaarsbedrijven heeft momenteel algemeen de aandacht. Ver schillende suggesties voor de oplossing van dit probleem zijn reeds gedaan. Een zorgvuldige bestudering van deze problematiek verdient aanbeveling. Is op langere termijn de dalende rentabiliteit een knelpunt, de wisselende bedrijfs- uitkomsten, door klimaat en prijsinvloeden, voegen hier nog een probleem aan toe. Het wordt namelijk onzeker of altijd aan de vaste aflossings- en renteverplichtingen kan worden voldaan. Het is daarom van groot belang, dat in de bedrijven een vol doende buffer aanwezig is in de vorm van eigen of vreemd risicodragend vermogen, om de tijdelijke tekorten te kunnen opvangen. De vorming of verwerving van dit risicodragend vermogen verdient ook een nauwgezette studie. L.E.I.-onderzoekingen hebben aan het licht gebracht, dat in 1963 op pachtbedrijven 52 en op eigenaarsbedrijven 51 van het korte krediet door leverancierskrediet werd gedekt. Deze ontwikkeling is sindsdien verder gegaan. Dit kan zeer gevaarlijk genoemd worden, wanneer het leidt tot afhankelijkheid van de boer ten opzichte van de leverancier. De nieuwe kredietmogelijkheden in de mesterijsector stellen de ondernemers in staat voor de voorziening van hun bedrijfskrediet bij hun eigen bank terecht te komen. Hierdoor kunnen zij, wanneer dit voor hun bedrijf zou passen, een te strenge binding met de leverancier en/of afnemer beëindigen. Tussen de onderscheiden bedrijven zijn grote verschillen in de uitkomsten, waaruit blijkt dat het, ook onder de huidige omstandigheden, wel mogelijk is een land- en tuinbouwbedrijf winstgevend te exploiteren; de allerbelangrijkste voor waarde daartoe is een uitstekend ondernemerschap. Daarbij behoort ook een ge zonde financiering. Nog maar al te vaak heeft de financiering onvoldoende aandacht. Ook de voorlichting door overheid en landbouworganisaties en het landbouwonder wijs zou aan dit facet van de bedrijfsvoering meer aandacht moeten geven. In het verslagjaar werd de Nederlandse Raad van Overleg voor Land- en Tuinbouw opgericht. Hierin kunnen alle betrokkenen de vraagstukken van alledag bespreken. Met het tot stand komen van dit overlegorgaan zijn wij ingenomen.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1966 | | pagina 7