de agrarische bedrijfstak
landbouw Over de uitkomsten van deze sector zijn nog geen algemeen geldende definitieve
gegevens bekend. Afgaande op individuele gevallen moet verwacht worden, dat ook
het afgelopen jaar de resultaten van bedrijfssector tot bedrijfssector en van bedrijf
tot bedrijf grote verschillen vertonen.
In de akkerbouw zijn de hoofdprodukten de granen, de aardappelen en de suiker
bieten. De graanopbrengsten vielen, als gevolg van het natte weer, tegen. Bij de
aardappelen waren de opbrengsten redelijk. Vooral de export van pootaardappelen
vertoonde een bevredigend beeld. De ha-opbrengsten van de suikerbieten waren
laag. Dit kon slechts gedeeltelijk door het gehalte worden gecompenseerd.
De weidebedrijven hebben een redelijk jaar achter de rug. Anders staat het met
de veredelingsproduktie, die een belangrijke rol speelt op de gemengde bedrijven
op de zandgronden. Speciaal deze bedrijven hebben te lijden gehad van de grote
mond- en klauwzeerepidemie van eind 1965 en begin 1966. Het ingrijpen van de
overheid door middel van onder andere de invoering van invriesregelingen heeft het
effect van het bijna tot stilstand komen van de export in zoverre kunnen opvangen,
dat de varkensprijzen op een enigszins redelijk peil zijn gehandhaafd, waardoor de
gevolgen voor de boeren nog binnen de perken zijn gebleven. Voor de kalvermes-
ters waren de gevolgen vaak catastrofaal. De mond- en klauwzeerepidemie heeft
overigens wel duidelijk aangetoond van welk een groot belang de agrarische export
is voor onze nationale handels- en betalingsbalans, die door het wegvallen van deze
uitvoer een gevoelige klap kreeg te verduren.
Met ingang van 1 juli 1967 treedt het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de
E.E.G. in werking. Met deze datum in zicht heeft het buitenland en vooral West-
Duitsland zich ingespannen de eigen produktie te stimuleren.
De rentesubsidies hebben hierbij een zeer belangrijke rol gespeeld. De stimulering
heeft een grote produktieuitbreiding tot gevolg gehad voor slachtpluimvee en eieren.
De gevolgen in de vorm van een vrij sterke prijsval bleven niet uit. Helaas is de
eierproduktie door de lage prijzen sterk gereduceerd. Aan het einde van het jaar
was sprake van een crisistoestand bij de slachtkuikens, waarvan in de koelhuizen
een produktie van 8 9 weken lag opgeslagen. De coöperatieve sector heeft de
klappen relatief het best opgevangen. Het is aan te nemen, dat door invoering van
het gemeenschappelijk prijsbeleid in de E.E.G., waardoor de intercommunautaire
heffingen wegvallen, ook een einde komt aan de daaruit voortvloeiende concurren
tievervalsende maatregelen. Op wat langere termijn zijn dan de kansen voor de
Nederlandse producent gunstiger. Men zal ervoor moeten zorgen, dat tegen die tijd
nog voldoende produktiepotentieel aanwezig is, zodat de efficiënt werkende Neder
landse producent zijn aandeel in de Westeuropese markt kan heroveren.
Bij een beschouwing van de kostenstructuur van onze agrarische bedrijven kan
onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de hoeveelheden produktiemiddelen
en anderzijds de prijzen van de produktiemiddelen.
De hoeveelheid grond, welke voor het agrarische produktieproces wordt aangewend,
neemt jaarlijks in bescheiden mate af. Voor de toekomst moet worden verwacht dat
stadsuitbreidingen en verkeersvoorzieningen het agrarische areaal in versneld tempo
zullen doen inkrimpen. Naarmate de Zuiderzeewerken gereed komen, wordt een ge
deelte van deze vermindering hierdoor nog gecompenseerd.
Nadat het aantal landarbeiders in voorgaande jaren zeer snel is teruggelopen, neemt
nu het vertrek van bedrijfshoofden toe. De beide bedrijfsbeëindigingsregelingen van
het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw hebben hier ongetwijfeld
in hoge mate toe bijgedragen. Dit fonds groeide uit tot een belangrijk beleidsinstru
ment. Door een extra bijdrage van f 45 miljoen konden verschillende ontwikkelings
projecten ter hand worden genomen. Per maand vroegen 200 bedrijven een beëindi-
gingsbijdrage aan, waardoor de totale verplichting van het Ontwikkelings- en Sane
ringsfonds steeg tot meer dan f 250 miljoen.
Het teruglopen van het land- en tuinbouwareaal en het vertrek van vele ondernemers
en landarbeiders uit de agrarische sector heeft de bedrijfsgrootte echter nog weinig
doen oplopen.
Wat betreft de produktiekosten kan worden gesteld, dat onder druk van de loon
stijgingen in andere bedrijfstakken de arbeidskosten in de landbouw sterk zijn ge
stegen. Bovendien moest in het verslagjaar een gedeelte van de loonachterstand
worden ingehaald. Daar waar reeds vele bedrijven éénmansbedrijven zijn, valt er bij
deze kostenfactor weinig te bezuinigen.
De grondprijzen vertoonden sinds de opheffing van de prijsbeheersing op 1 januari
1963 een stijging. In het afgelopen jaar lijkt hieraan een einde te zijn gekomen. In
sommige gebieden, bijvoorbeeld noord Groningen, is sprake van een daling. Voor
de eigenaar-gebruiker of eigenaar-verpachter zijn de vaste lasten, verbonden aan
de grond, zoals waterschapslasten, grondbelasting en rente, eveneens sterk ge
stegen.
Wat betreft de mechanisering kan worden gezegd, dat in de prijzen van de werk
tuigen de stijging van arbeidslonen en rentekosten is doorberekend. Men kan
niet aan de indruk ontkomen, dat op vele bedrijven feitelijk sprake is van over
capaciteit. Gezien het gemak, dat vele machines geven, is dit wel begrijpelijk. De
kleine bedrijfsgrootte maakt dit echter bedrijfseconomisch onverantwoord.
Ook bij de opbrengsten moet onderscheid in hoeveelheden en prijzen worden ge
maakt. De hoeveelheden vertonen door klimaatsinvloeden altijd een vrij wisselend
patroon wanneer het gaat om de aan de grond gebonden produktie. De technische
vooruitgang, het gebruik van betere rassen en een grotere efficiëntie, doen de pro
duktie per ha en per man wel stijgen. De prijzen zijn nu voor het merendeel op het
Brusselse niveau vastgesteld. Door het vastleggen van deze prijzen blijft de stijging
van de bruto-opbrengsten echter achter bij de stijging van de produktiekosten,
waardoor op langere termijn het inkomen van de boer achter dreigt te raken bij dat
van mensen in vergelijkbare beroepen. In dit licht moet dan ook de resolutie worden
gezien, die door de buitengewone algemene vergadering van de Copa (Comité
des organisations professionelles agricoles de la Communauté Economique
Européenne) op 1 december 1966 in Amsterdam werd aangenomen en waar
in wordt aangedrongen op de totstandkoming van een jaarlijks rapport inzake de
economische en sociale toestand van de land- en tuinbouw. Dit rapport moet dan
als uitgangspunt dienen voor ieder jaar door de Raad van Ministers vast te stellen
gemeenschappelijke prijzen, waarbij rekening moet worden gehouden met de ont
wikkeling van de produktiekosten en met de richting, die aan de verschillende pro-
dukties zal worden gegeven, waardoor de producenten van een redelijk inkomen
worden verzekerd.
tuinbouw De glastuinbouw heeft een aantal jaren van hoge opbrengsten en goede winsten
gekend.
Hierdoor geïnspireerd heeft een zeer snelle uitbreiding plaatsgevonden. Deze uit
breiding ging bij de teelt van groenten onder glas van 2.223 ha in 1950 tot 5.114 ha
in 1965. Het percentage verwarmd glas liep daarbij op van 20 tot 50%. De bloem
kwekerij breidde zich uit van 281 ha in 1950 tot 901 ha in 1965.
Deze uitbreidingen hebben tot gevolg gehad, dat het aanbod bij de groenteteelt
onder glas wat te snel is gestegen, waardoor de prijzen een dalende tendens ver
tonen bij stijgende kosten. Na 1962/1963 is de rentabiliteit in deze sector dan ook 11