economische ontwikkeling
Na enkele jaren van vrijwel ononderbroken hoogconjunctuur liet 1966 een duidelijke
vertraging in de expansie zien. Deze ontwikkeling heeft in bepaalde sectoren zelfs
tot recessie aanleiding gegeven. Eén en ander is in het achter ons liggende jaar
gepaard gegaan met een begin van ontspanning op de arbeidsmarkt.
De industriële produktie liet als geheel echter nog een toeneming zien van 6
welke groei nagenoeg gelijk was aan die in de jaren 1964 en 1965. Het volume van
de bruto-investeringen in vaste activa van het bedrijfsleven steeg met 7,5 On
danks deze relatief gunstige produktie- en investeringsgegevens groeide in de loop
van het verslagjaar het besef, dat de conjunctuur over haar hoogtepunt heen was.
Dit bleek onder meer uit de grotere terughoudendheid bij het plaatsen van orders.
De minder gunstige gang van zaken kwam tot uiting in produktiebeperking, bedrijfs
sluiting en ontslag van personeel. Op de arbeidsmarkt zijn de openstaande aanvra
gen voor arbeidskrachten en de aanwezige arbeidsreserve in een snel tempo naar
elkaar toe gegroeid.
Overzien wij de economische ontwikkeling in de achter ons liggende jaren, dan
moet worden vastgesteld, dat de expansie in toenemende mate ontsierd werd door
overbesteding en inflatoire bijverschijnselen. Een steeds intensiever beroep op de
beschikbare produktiefactoren heeft gezorgd voor een verdergaande uitputting van
de op verschillende gebieden aanwezige reserves. Eén en ander leidde tot span
ningen op de arbeids- en kapitaalmarkt, zich uitende in minder evenwichtige loon-
en prijsontwikkelingen en een stijgende kapitaalmarktrente. Het complex van loon-
en prijsstijgingen vormde een stimulans voor consumptie respectievelijk investe
ringen in de particuliere sector, terwijl ook de overheid zich bij het hogere beste
dingstempo aanpaste.
Ook in 1966 gingen de bestedingen nog uit boven hetgeen binnen het raam van de
nationale produktie mogelijk was. Een aanzienlijk tekort op de lopende rekening
van de betalingsbalans was het gevolg.
Voor een land als Nederland, dat in zo sterke mate is aangewezen op de buiten
landse handel, is het van het allergrootste belang, dat het haar positie in het inter
nationale handelsverkeer weet te handhaven en de nodige reserves opbouwt. In 1966
hebben wij in dit opzicht terrein verloren. Zo steeg de invoer met ruim 7 de ex
port met 5,5 en kwam het tekort op de handelsbalans bijna 700 miljoen gulden
hoger uit dan in de overeenkomstige periode van 1965. Het dekkingspercentage van
de invoer daalde hiermede van 86 naar 84 hetgeen gezien het structureel achter
blijven van de andere posten op de lopende rekening te laag wordt geacht.
In 1966 is het loonkostenpeil voor het vierde achtereenvolgende jaar met 10% of
meer gestegen. Als gevolg van deze voortgaande loonkostenstijging is de concur
rentiekracht van het Nederlandse exportprodukt geleidelijk afgebrokkeld. De kos-
tenvoorsprong, die ons land jarenlang heeft bezeten, is naar alle waarschijnlijkheid
zo goed als geheel verdwenen.
Nu in verschillende buitenlandse afzetgebieden de conjuncturele ontwikkeling min
der voorspoedig verloopt, dient met een vermindering van de vraag en een grotere
prijsgevoeligheid rekening te worden gehouden. Het terugbrengen van kostenstij
gingen blijft een onmisbare voorwaarde, wil men de economie in goede banen leiden
en voor de toekomst voldoende groei bewerkstelligen.
Naast de verandering in het conjuncturele klimaat was ook een geleidelijk sterker
wordende concurrentie van buitenlandse producenten merkbaar. Zo vormde de in
voer, in het bijzonder uit andere Euromarktlanden, somtijds een aanzienlijke bedrei
ging voor die bedrijfstakken, welke produktie-technisch en kwalitatief achterop zijn
geraakt.
geld- en kapitaalmarkt Minder evenwichtige ontwikkelingen deden zich eveneens voor op de geld- en kapi
taalmarkt. Uitbreidingsinvesteringen en substitutie van arbeid door kapitaal konden
in steeds geringere mate gefinancierd worden uit ingehouden winsten. Bij de grote
behoefte aan financieringsmiddelen van de zijde van het bedrijfsleven voegde zich
die van de overheid.
Tegenover een uitzonderlijk grote behoefte aan financieringsmiddelen stond een
relatief achterblijven der besparingen. De kapitaalschaarste werd bovendien ver
groot door het tekort op de betalingsbalans.
Nog sterker dan in 1965 heeft het economische leven in Nederland gestaan in het
teken van de kapitaalschaarste. De rente is in 1966 dan ook gestegen tot een onge
kend hoog niveau. Terwijl nieuwe emissies eind vorig jaar nog tegen 6 a 6'/2
konden worden geplaatst, moest de couponrente in de loop van dit jaar tot 7 a
7'/2 worden verhoogd.
De snelle stijging van de kapitaalmarktrente wordt onder meer weerspiegeld in de
ontwikkeling van het gemiddelde rendement van negen uitgiften 3 a 3'/2 Staats
obligaties. Tussen januari en juli steeg het rendement hierop van 5,97 tot 6,41
Na het bereiken van een top van 6,6 in augustus volgde een zekere mate van
stabilisatie rond 6,4 tot het einde van het jaar.
Ook op de geldmarkt heeft zich met name in de eerste helft van het jaar een ver-
krappende tendens voorgedaan. Het marktdisconto voor 3-maands schatkistpapier
liep op van 4,32 in januari tot 4,94 in juli, om tenslotte te eindigen op 4,9
in december. In mei verhoogde de Nederlandsche Bank haar disconto tot 5 een
discontovoet, welke sedert 1957 niet meer was voorgekomen.
kredietbeperking De regelingen van de Nederlandsche Bank voor beperking van de kredietverlening
met korte respectievelijk lange looptijd bleven in het verslagjaar onverminderd van
kracht.
Voor de korte kredietverlening gold over het gehele jaar genomen een toelaatbaar
stijgingspercentage van 8 Voor het grootste deel van het jaar is de organisatie
met de kredietverlening binnen de gestelde grens gebleven. Alleen in de maanden
april tot juni moest een renteloos depot bij de Nederlandsche Bank worden aange
houden.
Wat de vooruitzichten voor 1967 betreft, moet rekening worden gehouden met een
stijgende kredietbehoefte, voortvloeiende uit landbouwpolitieke maatregelen van de
E.E.G. Betwijfeld moet worden of de stijgingspercentages, welke krachtens de kre-
dietbeperkingsregeling zijn toegestaan, voldoende ruimte bieden voor de noodzake
lijke aanpassing van deze kredietverlening aan deze omstandigheden
Wat de regeling voor het lange kredietbedrijf betreft, kan worden opgemerkt, dat de
organisatie ten opzichte van de peildatum 31 december 1964 een positief saldo bleef
houden. Een moeilijk punt in het verband van deze regeling blijft de aanhoudende
tendentie tot stijging van de omloopsnelheid van het spaargeld.
Intussen heeft de Nederlandsche Bank, onder handhaving van de vastgestelde normen voor de
toelaatbaar geachte kredietexpansie, het bankwezen op 15 maart 1967 voorshands ontheven van
de verplichting tot het aanhouden van renteloze depots bij overschrijding van de normen.