zover de aanwas van de toevertrouwde middelen niet in de eigen kring of daarbuiten werd uitgezet, is deze grotendeels geboekt in het credit van de rekening-courant, welke de aange sloten banken bij de Centrale Bank aanhouden. Dit tegoed bedroeg per ultimo 1961 1.367,9 miljoen, hetgeen een stijging betekent van 122,3 miljoen ten opzichte van ultimo 1960. Kredietbeperking Medio 1961 heeft de Nederlandsche Bank met de representatieve organisaties van de handels banken en van de landbouwkredietbanken overleg gepleegd over de aanpassing van de vroeger ontworpen kredietbeperkingsmaatregelen aan de gewijzigde omstandigheden. Hoewel het niet noodzakelijk was gebleken de bestaande 'ijskastregeling' in 1961 in werking te stellen, achtte de Nederlandsche Bank voor 1962 een verdere matiging van de stijging der kredietverlening gewenst, in verband waarmede werd overeengekomen het toegelaten stijgingspercentage globaal te halveren. Er is een zekere tegenspraak tussen de wens de kredietverlening om monetaire redenen te beperken en de noodzaak om het kostenpeil der voortbrenging in de landbouw en de land bouwindustrie door verdere rationalisatie te verlagen. Deze rationalisatie vergt investering en investering vergt veelal krediet. Monetair evenwicht kan op verschillende produktiviteitsniveaus bestaan. De maatregelen ter bereiking van dit evenwicht dienen in het belang van een blijvende welvaart nooit zo stringent te worden, dat de weg naar hogere produktiviteit afgesneden wordt. Agrarische en niet-agrarische kredietverlening De cliëntenkring van de raiffeisenbanken/boerenleenbanken breidt zich vooral gedurende de laatste jaren gestadig uit. Dit is niet alleen een gevolg van de vervaging der grenzen tussen platteland en stedelijke wooncentra en de daarmede samenhangende uitbreiding van het werk terrein van de banken, maar spruit ook voort uit het feit, dat onze banken spaarders uit alle groepen van de bevolking aantrekken. Met name heeft de teruggang van het aantal personen, dat tot de agrarische sector be hoort, er gedurende het laatste decennium toe bijgedragen, dat de kredietverlening aan de niet-agrarische sector een grotere betekenis kreeg. Naast de cliënten, die door uit breiding van de werkzaamheden van de banken in de stedelijke en semi-stedelijke sfeer met onze banken in contact kwamen, moeten in dit verband vooral ook genoemd worden de uit agrarisch milieu afkomstige cliënten, die na het aanvaarden van een werkkring buiten dit milieu, hetzij als spaarder, hetzij als kredietnemer een band met de raiffeisenbanken bleven behouden. Een groot gedeelte van de niet-agarische kredietverlening betrof de financiering van nieuwbouw van woningen. Naast de krediet- en voorschotverlening aan natuurlijke personen speelt de financiering ter ver betering van de economische en sociale structuur van het platteland een grote rol. De aange sloten banken hebben in 1961 grote bedragen verstrekt aan gemeenten, waterschappen, kerken en scholen. Bovendien zijn vele voorschotten en kredieten verleend aan tal van op het platteland werkzame organisaties en instellingen met een sociaal, cultureel of economisch doel. Op deze wijze kon indirect worden bijgedragen tot de door velen noodzakelijk geachte be vordering van de 'leefbaarheid' van het platteland. Voor de aangesloten banken ligt hier een taak, die in overeenstemming is met haar historische ontwikkeling. Omvang agrarische kredietverlening De omvang van de agrarische kredietverlening was in 1961 aanzienlijk groter dan in voor gaande jaren. Aan individuele boeren en tuinders werden gedurende het verslagjaar door de aangesloten banken 11.833 (vorig jaar 9.964) voorschotten en hypothecaire leningen verstrekt, zulks tot een totaal bedrag van 124 miljoen (vorig jaar 99 miljoen). De op deze wijze in de agrarische sector uitgezette bedragen namen daardoor met netto 57 miljoen (vorig jaar 43 miljoen) toe tot in totaal 392 miljoen. De debetsaldi in lopende rekening bij de aangesloten banken stegen met 54 miljoen. Aangenomen mag worden dat bijna de helft van de stijging het gevolg is van het toenemende gebruik, dat men in de land- en tuinbouw maakt van kredieten in lopende rekening. Aan coöperatieve verenigingen werden door de aangesloten banken in totaal 206 leningen verstrekt tot een gezamenlijk bedrag van 25 miljoen (vorig jaar 14 miljoen). Het saldo van de per ultimo 1961 uitstaande leningen aan coöperatieve verenigingen steeg daar- door met 15 miljoen tot 112 miljoen. De Centrale Bank verstrekte in 1961 14,5 miljoen aan vaste hypothecaire leningen aan land- en tuinbouw. De kredieten in rekening-courant, verstrekt in deze sector, namen met 12 miljoen toe. Het bij de Centrale Bank uitstaande bedrag aan agrarische voorschotten en hypotheken e- droeg per ultimo 1961 98 miljoen (vorig jaar 80 miljoen), terwijl de debetsaldi van agrarische kredieten in lopende rekening door de Centrale Bank verstrekt per ultimo 1961 84 miljoen (vorig jaar 72 miljoen) bedroegen.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1961 | | pagina 8