B Aanwas van middelen en uitzettingen in eigen kring bij de aangesloten banken in miljoenen beleggingsrekeningen van de Rijkspostspaarbank geadviseerd, terwijl voorgesteld werd de rente op spaargeld voor een jaar vast te verhogen van 3Vz tot 33/j Behalve op de rente voor termijnspaargelden heeft de actie van de Rijkspostspaarbank tezamen met de daaraan voorafgegane activiteit van de handelsbanken op spaargebied, ook invloed uitgeoefend op de rente voor direct opvraagbare spaargelden. Het aantal van onze aangesloten banken, dat op deze spaargelden een rente, hoger dan 3 vergoedt, is in 1961 toegenomen, waardoor het gemiddelde der door de aangesloten banken vergoede spaarrente steeg van 3,09 in 1960 tot 3,15 na 1 september 1961. Hoewel er dus in 1961 sprake was van onrust op het gebied van de spaargeldrente is er vooral in de laatste maanden van het jaar een zekere consolidatie ingetreden.De verschillen in de hoogte van de rentevergoedingen, die de diverse instellingen vastgesteld hebben voor spaargelden, zijn minder sprekend geworden en de concurrentie beweegt zich weer meer op het gebied van de dienstenverlening. De spaaractiviteit van de handelsbanken is minder spectaculair geweest dan in 1960. In dat jaar werd het bedrag van de spaargelden bij de handelsbanken bijna verdubbeld. Ongetwijfeld zal een deel van deze spaargelden afkomstig zijn geweest van de bij die banken uitstaande rekening-courantgelden. In 1961 vormde de toename van de spaargelden bij de representatieve handelsbanken ongeveer 35,5 van het aan het begin van het jaar ingelegde bedrag. Het aantrekken van spaargelden door de handelsbanken en de grotere belangstelling van deze banken voor de kredietverlening op middellange termijn, duiden op een structuurverandering. Het valt nog niet te zeggen in hoeverre deze verandering blijvend zal zijn en welk accent de spaaractiviteit in het bedrijf van de handelsbanken op de lange duur zal krijgen. Wij menen te mogen constateren, dat de handelsbanken de positie van de traditionele spaarinstellingen niet wezenlijk hebben aangetast. Evenals in ons vorige jaarverslag zijn wij ook nu van mening, dat op het terrein van het sparen zich voor ieder van de groepen banken een eigen werkgebied zal aftekenen. Het gunstige spaarresultaat is ongetwijfeld mede een gevolg van de groei en verbreding van de activiteit, die de aangesloten banken reeds een aantal jaren vertonen. De dienstenverlening heeft in 1961 niet alleen wat het sparen betreft maar ook ten aanzien van de andere bemoeiingen de volle aandacht van de Centrale Bank en de aangesloten banken gehad. Spaarregelingen In het totaal van de besparingen gaat het sparen met een premie (hetzij van het Rijk, hetzij van het bedrijf) een niet onbelangrijke plaats innemen. Ondanks de meerdere admini stratieve arbeid, die aan dergelijke regelingen is verbonden, achten wij de medewerking van onze banken op zijn plaats, daar de regelingen de bezitsvorming en de spaarzin bevorderen. In het kader van de jeugdspaarwetregeling waren per 30 juni 1961 bij de aangesloten banken 72.000 (vorig jaar 59.800) jeugdspaarovereenkomsten gesloten met een gezamenlijk bedrag aan jeugdspaarwetgelden van 30,4 miljoen (vorig jaar 19,4 miljoen).Het totale jeugdspaartegoed bij alle spaarinstellingen bedroeg op 30 juni 1961 132,9 miljoen (vorig jaar 79,7 miljoen). Ook aan de ambtenarenspaarregeling nemen onze banken deel. De op 1 januari 1962 in werking getreden regeling voor het gepremieerd bedrijfssparen heeft onze belangstelling. Uitzettingen Ondanks het feit, dat de toevertrouwde middelen bij de aangesloten banken in 1961 met 390 miljoen toenamen, hetgeen 107 miljoen meer is dan de toename in 1960, kon deze aanwas voor het grootste gedeelte in eigen kring worden uitgezet. Evenals in 1960 werd meer dan Vi deel nl. 67 van de groei van de toevertrouwde gelden aangewend voor de ver strekkingen in eigen kring, in de vorm van kredieten in lopende rekening, voorschotten en hypotheken aan natuurlijke personen en leningen aan rechtspersonen. 400 300 200 100 1957 1958 1959 1960 196) Middelen Uitzettingen eigen kring Het totale in eigen kring uitgezette bedrag steeg in 1961 met 260,3 miljoen en beliep per ultimo december van het verslagjaar 1.572,4 miljoen. De kredietverlening in eigen kring is in twee jaar tijds met rond 40 toegenomen. De uitzettingen buiten de eigen kring bewogen zich op een lager niveau dan in 1960, toen een gedeelte van de in 1959 verkregen middelen nog beschikbaar was voor belegging. Voor

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1961 | | pagina 7