Industriële produktie
De opwaartse beweging van de industriële produktie is in 1961 allengs tot staan gekomen. Het
produktieniveau lag sedert mei 1961 enigszins beneden dat van de overeenkomstige maand
van het voorafgaande jaar. Alleen in de eerste vier maanden van 1961 werd de stijging nog
voortgezet en de arbeidsproduktiviteit voor het gehele jaar kwam dan ook slechts in geringe
mate boven die van 1960 uit. Geen enkele bedrijfstak is aan de vertraging van het tempo der
expansie ontkomen.
De geregistreerde arbeidsreserve daalde tot 47.000 per ultimo 1961. Evenzeer illustratief is de
verdere stijging van het aantal in de industrie openstaande aanvragen, dat einde 1961 108.000
beliep tegen 91.000 einde 1960.
Terwijl de loonsomindex van het totaalbedrag aan uitgekeerde lonen en salarissen nog met
rond 9 steeg, is de produktie in 1961 met niet meer dan ongeveer 3 toegenomen (in
1960 8 Daar de toename van de beroepsbevolking werkzaam in de bedrijven slechts
ongeveer 2 bedroeg, is de arbeidsproduktiviteit per manjaar in 1961 slechts met circa
U/2% verbeterd. Voor 1962 wordt een produktiestijging van 4 verwacht, overeen
komende met de structurele groeitrend van het nationale inkomen.
Bestedingen
Wat de bestedingen betreft, kon in 1961 een stijging van het particuliere verbruik met naar
raming AV2 a 5 geconstateerd worden. Per hoofd van de bevolking beliep deze stijging
ruim 3
Het bedrijfsleven heeft, naar schatting, zijn vraag naar investeringsgoederen nog met 8
opgevoerd, nadat deze in 1959 en 1960 met respectievelijk 13 en 15 was gestegen. De
vermindering van de fiscale faciliteiten voor nieuwe investeringen heeft wellicht, naast de
inkrimping van de winstmarges, matigend op de bedrijfsinvesteringen gewerkt, terwijl de
grotere onzekerheid ten aanzien van de verdere conjunctuurontwikkeling daartoe eveneens zal
hebben bijgedragen. Bij een bestendiging van de gunstige conjunctuur en een toeneming van
het vertrouwen zal de geneigdheid tot het doen van nieuwe investeringen eerder weer toe
nemen wegens de noodzakelijkheid om de kostprijzen te drukken en de winstmarges te ver
beteren, terwijl ook de arbeidsschaarste in dat opzicht een stimulans zal uitoefenen. In over
eenstemming met het hoge welvaartsniveau heeft de voorraadvorming zich met globaal lj/2
miljard op het niveau van 1960 gehandhaafd. Het hoge peil van de bestedingen heeft niet
geleid tot een vermindering van de spaaractiviteit.
Betalingsbalans
Het afremmen van de conjunctuur heeft het overschot op de lopende rekening van de betalings
balans verder doen teruglopen. Hiermee is dus voldaan aan de doelstelling, welke de regering
voor ogen heeft gestaan met de herwaardering van onze nationale geldeenheid. Het grote
overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, in voorgaande jaren verkregen, werd
immers als een aanwijzing beschouwd voor een fundamentele onevenwichtigheid ten aanzien
van de wisselkoers.
Het resultaat van de herwaardering treedt aan de dag in een daling van bedoeld overschot tot
circa 600 miljoen op transactiebasis, tegen een surplus van circa 1,2 miljard in het vooraf
gaande jaar en van 1,8 miljard in 1959. Voor het lopende jaar wordt met een verdere in
krimping tot rond 450 miljoen rekening gehouden, een uitkomst, die enigszins beneden het
minimum van 500 miljoen zou blijven, dat noodzakelijk wordt geacht tot handhaving van
Nederlands positie in het internationale economische bestel.
De veranderingen, opgetreden in de economische verhoudingen, weerspiegelen zich ook duide
lijk in het achterblijven van de toeneming van de uitvoer bij die van de invoer. De invoer was
voor 84 door uitvoer gedekt, tegen 89 in 1960.
Deviezenreserves
De sterke vermindering van het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans blijkt
ook uit de ontwikkeling van de nationale deviezenreserves. Bovendien heeft het kapitaalverkeer
met het buitenland een tekort opgeleverd, dat groter is dan het overschot op de lopende rekening.
Beziet men de goud- en deviezenvoorraad van de Nederlandsche Bank op zichzelf, dan blijkt een
daling van rond 200 miljoen te zijn ingetreden tot nagenoeg 6.050 miljoen. Van een feite
lijke achteruitgang is echter geen sprake, in aanmerking genomen het feit, dat de revaluatie
van de gulden de tegenwaarde van goud en deviezen met een kleine 300 miljoen deed dalen.
Herinnerd zij verder aan de versnelde aflossing op buitenlandse staatsschuld en de belang
rijke bijstand, die tot een bedrag van netto 344 miljoen aan diverse landen werd verleend.
Dat de monetaire reserves van de Nederlandsche Bank zo goed konden worden gehandhaafd,
is voor een belangrijk deel te danken aan de repatriëring van kortlopende buitenlandse saldi
door de handelsbanken. Bedoelde tegoeden verminderden ten opzichte van einde 1960 met
ruim 400 miljoen.
Kapitaalmarkt
De Nederlandsche Bank heeft, zoals reeds opgemerkt, op verschillende wijzen tot een verminde
ring van de spanning op geld- en kapitaalmarkt bijgedragen. Wat dit laatste punt aangaat werd
met ingang van 17 april 1961 de Nederlandse kapitaalmarkt opengesteld voor buitenlandse obli
gatie-emissies, waarvoor van geval tot geval vergunningen werden afgegeven. Aldus werd voor
nominaal 577 miljoen aan buitenlandse guldensleningen uitgegeven, hetgeen een belangrijk
tegenwicht vormde tegenover de geringere behoeften van centrale en lagere overheid, en een
noemenswaardige daling van de rentevoet verhinderde.