voorstellen tot prijsbepaling van het Landbouwschap, die op uiterst scherp gecalculeerde kostprijzen gebaseerd waren, niet te kunnen volgen. Onze Raiffeisenorganisatie heeft belang bij een op gezonde economische basis werkende land- en tuinbouw. Het is van groot belang dat de aanpassing van het agrarisch bedrijf aan de ontwikkelingen, die de industrialisatie in het economisch leven veroorzaakt, in snel tempo plaats vindt. Daarnaast moeten wij er op blijven hopen, dat door internationale samenwerking een betere verhouding tussen vraag en aanbod van agrarische voortbrengselen tot stand ge bracht wordt. De werkzaamheden van de Centrale Bank zijn in 1960 weer toegenomen, zulks in overeen stemming met de ontwikkeling van de laatste jaren. Het feit, dat bij onze organisatie per eind 1960 een bedrag van 2.660 miljoen aan spaar gelden was geplaatst, betekent, dat onze organisatie, evenals het vorige jaar, de tweede plaats inneemt onder de vier grote Nederlandse spaarorganisaties. De grotere omvang van de werkzaamheden der Centrale Bank staat in rechtstreeks verband met de groei en de verbreding van de activiteiten der aangesloten banken. Meer en meer worden door de boerenleenbanken de mogelijkheden aangegrepen, die deze moderne tijd biedt. De structurele veranderingen, die men op vele plaatsen ten plattelande kan consta teren, gaan ook aan onze plaatselijke banken niet voorbij. Ook in 1960 was de aanpassing aan de eisen van deze tijd in volle gang en verwacht mag worden dat deze aanpassing zich in de toekomst onverminderd zal voortzetten. Het aantal zittingen, dat door onze banken wordt gehouden, wordt steeds meer aan de be hoeften aangepast, de bankservice wordt geperfectioneerd, teiwijl nieuwe bankgebouwen worden gesticht en bestaande bedrijfsruimten door verbouwing doelmatiger worden inge richt of uitgebreid. Wij menen ons hierover te mogen verheugen, daar uit deze symptomen blijkt, dat de ondernemingslust bij onze banken ten volle aanwezig is. Zoals wij hiervoor onder 'Onze leden' reeds hebben vermeld, heeft 1960 een aanzienlijk aan tal fusies tussen twee of meer banken te zien gegeven. Wij hopen en verwachten, dat door deze fusies grotere eenheden zijn ontstaan, die beter dan voorheen aan hun doel zullen be antwoorden. Concentratie is een verschijnsel van deze tijd en men ziet in vele bedrijfstakken in, dat alleen door een voortschrijdende concentratie een gezonde bedrijfsuitoefening mogelijk is. Voor onze banken ligt de vraag of men al dan niet met andere banken door fusie tot een concentratie moet komen, dikwijls niet eenvoudig. Zuiver zakelijke argumenten kunnen en mogen veelal niet uitsluitend de doorslag geven. Onze banken staan op coöperatieve grondslag, hetgeen met zich medebrengt, dat zij over wegend hun basis vinden in het vertrouwen, dat hun uit hun plaatselijk werkgebied geschonken wordt. Tot concentratie zal men daarom eerst mogen overgaan, indien deze in de plaatselijke gemeenschap van de betrokken banken geen al te grote weerstanden ontmoet. Onder deze voorwaarde juichen wij concentratie toe. Overigens zal de concentratie niet moeten leiden tot te grote eenheden. Bovenal zal het contact met cliënten en spaarders van ouds de kracht van onze organisatie bewaard moeten blijven. In vele gevallen blijkt gelukkig dat dit contact ook na een fusie niet alleen gehandhaafd kan worden, maar zelfs door het uitbreiden van het aantal zittingen of het stichten van bijkantoren kan worden versterkt. Wij vertrouwen dan ook, dat een ver standige verdere concentratie onze organisatie ten goede zal komen. Mede ter voldoening aan de wens van onze leden in Overijssel en Oostelijk Gelderland tot meer contact, gingen wij in het verslagjaar over tot de vestiging van een rayonbureau in Deventer. Met de leiding hiervan werd de heer H. A. Groen, inspecteur bij onze instelling, belast. Het rayonbureau te Arnhem, dat in 1956 met een meer beperkte taak werd gesticht, werd tegelijkertijd opgeheven. Teneinde ook op andere wijze het contact met onze leden te verstevigen, hebben wij in het verslagjaar getracht aan ons maandblad „De Raiffeisen-Bode" een zodanige inhoud te geven, dat onze banken en degenen, die met onze banken in relatie staan, nauwer betrokken worden bij al hetgeen verband houdt met de gang van zaken in onze organisatie. Wij beogen daarmede vooral de belangstelling voor hetgeen onze banken en ons zelf bezig houdt, te verlevendigen. De toeneming van de spaargelden bij de aangesloten banken was in het afgelopen jaar, in tegenstelling met de ontwikkeling bij de andere spaarinstellingen, geringer dan in het voor gaande jaar. De ervaring heeft uitgewezen, dat de besparingen bij de boerenleenbanken minder door de conjunctuurbeweging beïnvloed worden, dan die bij de Rijkspostspaarbank en bij de algemene spaarbanken. Terwijl bij deze laatste instellingen de besparingen in 1960 op een hoger niveau lagen dan in 1959, heeft de hoogconjunctuur niet tot grotere besparingen bij de boerenleenbanken geleid. Deze ontwikkeling is, gezien de ervaringen, die in vroegere jaren van hoogconjunctuur zijn opgedaan, normaal te achten. Zij bevestigt slechts de regel, dat in tijden van voorspoed de besparingen bij de andere spaarinstellingen relatief meer toenemen dan bij de boerenleenbanken/raiffeisenbanken. Met inachtneming van het voorgaande achten wij het in 1960 door onze banken geboekte spaaroverschot van 215 miljoen (vorig jaar 272 miljoen) dan ook alleszins bevredigend. Ondanks de goede spaarresultaten, die over de gehele linie door de diverse spaarinstellingen in het afgelopen jaar behaald zijn, is 1960 toch een bijzonder onrustig spaarjaar geweest. Deze onrust vond zijn oorzaak niet zo zeer bij de spaarinstellingen zelf. Met name heeft het feit dat diverse handelsbanken zich sedert de herfst van 1959 met het aantrekken van spaar gelden zijn gaan bezig houden, bij de Rijkspostspaarbank en bij de algemene spaarbanken ver zet opgeroepen. De z.g. 'renteboekjes', die door de handelsbanken zijn geïntroduceerd, bieden een nieuwe vorm van sparen, welke op bepaalde groepen spaarders, ondanks de in sommige opzichten minder gunstige voorwaarden, aantrekkingskracht blijkt uit te oefenen. Als minder gunstige voorwaarden beschouwen wij het feit, dat veelal slechts een bepaald, vrij hoog, minimumbedrag per keer op een renteboekje mag worden ingelegd en dat de opvragingen in vele gevallen aan beperkingen zijn gebonden. Tegenover deze minder gunstige voorwaarden staat, dat over de op renteboekjes ingelegde bedragen een hogere rente dan de normale spaar- rente wordt vergoed.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1960 | | pagina 6