Tot onze vreugde werd de heer Hendriksen bereid gevonden zich nog enkele jaren beschik baar te stellen als adviseur van het bestuur en de directie, in het bijzonder voor organisato rische vraagstukken. Met het aftreden van de heer Hendriksen als directeur werden enkele wijzigingen aangebracht in de interne organisatie van de Centrale Bank. Ir. J. S. Keyser, oudste directeur, werd tevens belast met de leiding van de zaken van de aangesloten banken, welke taak voordien door de heer Hendriksen werd verricht. De hoofdinspecteur mr. H. H. Schröder werd benoemd tot onderdirecteur. Aan hem werd in het bijzonder de uitvoering van de werkzaamheden in het verkeer met de aangesloten banken toevertrouwd. Wij betreuren het zeer in dit verslag melding te moeten maken van zijn plotseling overlijden op 1 maart 1961. Gedurende zijn bijna 40-jarige loopbaan bij de Centrale Bank heeft hij met grote toewijding, werkkracht en bekwaamheid medegewerkt aan de ontwikkeling van onze organisatie. De dagelijkse leiding van de inspectie werd toevertrouwd aan de heer H. te Kolsté, die met ingang van 1 juni 1960 tot hoofdinspecteur werd benoemd. Op diezelfde datum werden de heren W. P. van den Hurk en J. A. van Zurk aangesteld tot adjunct-hoofdinspecteur. Helaas heeft ook de heer Van Zurk slechts korte tijd in zijn nieuwe functie werkzaam mogen zijn. Zijn plotseling overlijden op 5 januari 1961 betekent voor onze organisatie een groot verlies. In het verslagjaar hadden wij tevens het verlies te betreuren van de heer W. P. A. F. Hart- gring, die op 14 december 1960 overleed. De heer J. A. IJsselstein verliet de dienst van de bank wegens het bereiken van de pensioen gerechtigde leeftijd. In de loop van het verslagjaar werd dr. P. A. Stein benoemd tot hoofd van de juridische afdeling. Het aantal werknemers bij de Centrale Bank nam toe met 25 personen. Per 31 december 1960 bestond het personeel uit 372 personen, te weten 248 mannelijke en 124 vrouwelijke werknemers. Wij willen op deze plaats onze dank uitspreken aan allen, die in 1960 hun beste krachten aan onze organisatie hebben gegeven en in het bijzonder aan het personeel van de Centrale Bank, dat met grote toewijding zijn taak heeft vervuld. Onze leden In het verslagjaar gingen de volgende bij ons aangesloten banken een fusie met elkaar aan: 's-Gravenhage en Loosduinen onder de naam: Coöperatieve Raiffeisen-Bank s-Gravenhage en Omstreken' Houten en Werkhoven onder de naam: Coöperatieve Raiffeisenbank 'Houten'. Lippenhuizen-Hemrik en Terwispel onder de naam: Coöperatieve Boerenleenbank 'Lippen- huizen-Hemrik-T erwispel'. Oosthuizen en Warder onder de naam: Coöperatieve Boerenleenbank Warder-Oosthuizen. Jisp en Wormer onder de naam: Coöperatieve Raiffeisen Bank Wormer-Jisp. Berkhout II en Schellinkhout onder de naam: Coöperatieve Raiffeisenbank Hoorn. Colmschate, Diepenveen en Wesepe onder de naam: Coöperatieve Raiffeisenbank 'Deventer en Omstreken Hoorn en Westerblokker I onder de naam: Coöperatieve Raiffeisenbank Hoorn. Wormer-Jisp en Wormerveer onder de naam: Coöperatieve Raiffeisen-Bank 'Zaanstreek Noord'. Fijnaart en Zevenbergen onder de naam: Coöperatieve Raiffeisenbank 'Noord-Westhoek'. Door deze concentraties verminderde het aantal aangesloten banken, dat per 31 december 1959 722 bedroeg, tot 711 per ultimo 1960. De Stichting Spaarbank van ons lid, de Coöperatieve Boerenleenbank 'Uithuizermeeden' nam de verplichtingen en de activa van de aldaar gevestigde Stichting Boaz-Spaarbank, welke in liquidatie ging, over, evenals die van De Nieuwe Spaarbank te Uithuizermeeden, welke eveneens haar bestaan beëindigde. De Stichting Spaarbank van de Coöperatieve Boerenleenbank te Soest nam de verplichtingen en de activa van de Soester Roomsch Katholieke Spaarbank te Soest over. Het afgelopen jaar De hoogconjunctuur, die zich in 1959 openbaarde, heeft zich in 1960 in Nederland en in geheel West-Europa krachtig voortgezet. Niet alle sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven hebben echter in gelijke mate in de ge stegen welvaart gedeeld. De agrarische bedrijfstak, die toch al moeizaam met de welvaarts stijging meekomt, heeft in het afgelopen jaar groot nadeel van de weersomstandigheden ondervonden. Na de uitzonderlijke droogte in 1959 is voor vele landbouwers de hoop op een in klimatologisch opzicht gunstiger jaar vervlogen ten gevolge van de buitensporig grote regenval, die zich in 1960 voordeed. Het verregende afgelopen jaar heeft de financiële moei lijkheden van tal van landbouwers verscherpt. De diepere oorzaak van het verschijnsel, dat de welvaartsstijging in belangrijke mate de agrarische sector voorbij gaat, ligt echter niet in de eerste plaats in het feit, dat de klima tologische omstandigheden in 1959 cn 1960 ongunstig waren, doch in de structurele om standigheden, waarin de Nederlandse landbouw zich bevindt. Onze zo sterk op de export gerichte landbouw ondervindt in het bijzonder voor wat de zuivelexport aangaat de nadelige invloed van het ontbreken van een goede verhouding tussen produktie en afzetmogelijkheden. Garantieprijzen voor basisprodukten en in het algemeen een prijspolitiek zijn nodig, zo lang er geen vrije markten voor onze, relatief laag geprijsde, Nederlandse produkten te vinden zijn. De georganiseerde landbouw is verontrust door het feit dat de regering gemeend heeft de

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1960 | | pagina 5