arbeidsbesparende investeringen zal dringen. In dit verband komt de vraag op of de zoge
naamde 'diepte-investeringen', die een arbeidsbesparend karakter hebben, niet juist ook door
fiscale faciliteiten zouden moeten worden gestimuleerd in plaats van te worden afgeremd.
Het Centraal Planbureau heeft voor 1961 met een halvering van het groeipercentage der
investeringen rekening gehouden.
Kenmerkend voor de grotere welvaart, waarin Nederland zich in het afgelopen jaar heeft
kunnen verheugen, was de ontwikkeling van de voorraadvorming en van de consumptieve
bestedingen. Terwijl de totale voorraadvorming in 1959 560 miljoen heeft bedragen, werd
in 1960 voor dit doel het dubbele bedrag aangewend. Voor 1961 is de voorraadvorming op
1,2 miljard geraamd.
De ontwikkeling van de consumptieve bestedingen is eveneens kenmerkend geweest voor het
bereikte welvaartspeil. Terwijl het verbruik van niet-duurzame consumptiegoederen in 1960
slechts betrekkelijk weinig ten opzichte van het voorafgaande jaar is toegenomen, geven de
bestedingen in duurzame consumptiegoederen een aanzienlijke stijging te zien.
Het hoge peil van de bestedingen heeft niet geleid tot een vermindering van de spaaractiviteit
van het publiek in het afgelopen jaar. Het beleggerstegoed bij de gezamenlijke spaarbanken
steeg met ruim 800 miljoen tot een totaalbedrag van meer dan 9.400 miljoen.
Daarnaast werd ook via de levensverzekeringmaatschappijen en pensioenfondsen krachtig
bijgedragen tot de vorming van een reservoir van middelen, geschikt voor de financiering
van investeringen.
De grote omvang van de bespaarde bedragen stelt aan onze nationale economie de klem
mende eis van waardevast geld. Alleen bij een stabiele waarde van het geld zal een gezonde
spaaractiviteit zich kunnen handhaven en alleen dan zal deze spaaractiviteit aan de nationale
welvaart ten goede kunnen komen.
Voor 1960 is het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans op 1,2 miljard be
cijferd op transactiebasis, tegen nagenoeg 1,6 miljard in 1959, waarin eveneens de ver
traging van de expansie aan de dag treedt.
Ook in 1960 heeft bedoeld overschot de belangrijkste bijdrage geleverd tot de groei der
nationale deviezenreserves. Weliswaar hebben buitenlandse aankopen van Nederlandse effecten,
zij het in mindere mate dan in 1959, eveneens een belangrijke naar ons land gerichte kapitaal
stroom in stand gehouden, doch per saldo heeft het kapitaalverkeer met het buitenland een
klein tekort opgeleverd. Zulks als gevolg van het feit, dat door Nederlandse aankopen van
buitenlandse effecten, investeringen in en kredietverlening aan het buitenland, alsook aflos
singen en andere betalingen door de Nederlandse overheid, het effect van de buitenlandse
effectenaankopen in Nederland volledig is gecompenseerd.
Wat het monetaire effect van het bedoelde overschot op de lopende rekening van de betalings
balans aangaat, werd het beleid van de Nederlandsche Bank wederom gekenmerkt door maat
regelen, die er op gericht waren, het monetaire evenwicht hier te lande te verzekeren. Daartoe
werd met name het kasreservepercentage bepalend voor het renteloze saldo, dat het bank
wezen bij de Nederlandsche Bank gemiddeld moet aanhouden verhoogd, toen door het
liquideren van buitenlandse uitzettingen de middelen der banken zodanig toenamen, dat het
monetaire evenwicht er door zou kunnen worden verstoord.
Ter voorkoming van deze terugstroming van in het buitenland uitgezette liquide middelen
werd door de monetaire autoriteiten voorts een relatief lage geldmarktrente in Nederland
bevorderd. In hetzelfde licht kan men ten slotte ook de instemming zien van de Nederlandsche
Bank met de aankoop van 150 miljoen Belgisch schatkistpapier in het voorjaar van 1960
door het Nederlandse bankwezen.
Dank zij het ter zake gevolgde beleid, kon, ondanks de aanzienlijke aanwas van de officiële
deviezenvoorraad in 1960, waarmee uiteraard gepaard is gegaan een overeenkomstige stijging
van de crediteurengelden bij de particuliere banken, de verhoging van het kaspercentage nog
tot 1 beperkt blijven, als gevolg waarvan dit bij de jaarwisseling 8 beliep.
Terwijl het netto deviezenbezit der particuliere bankinstellingen in 1960 naar raming met ten
minste 500 miljoen tot 400 a 500 miljoen is gedaald, zijn de goud- en deviezenreserves
van de centrale bank in het afgelopen jaar met rond 1,2 miljard toegenomen tot 6,25
miljard, waarin begrepen een goudvoorraad van bijna 5,5 miljard.
Hoezeer het door de regering gevoerde beleid ten aanzien van lonen en prijzen heeft bij
gedragen tot de handhaving van het monetair-economische evenwicht, kan worden afgeleid
uit het feit, dat het prijsindexcijfer van de kosten van levensonderhoud van augustus 1959 tot
november 1960 slechts van 126 tot 127 is gestegen, hoewel in diezelfde periode de uur
lonen volgens regelingen in de bedrijven met ongeveer 11 werden verhoogd.
Tot dit rustige verloop heeft uiteraard mede bijgedragen de geleidelijke daling van de
agrarische prijzen. Opwaartse druk op de kosten van levensonderhoud is uitgeoefend door
de huurverhoging en de afschaffing van de consumentensubsidie op melk.
De geldmarkt toonde in 1960 een vrij gelijkmatig beeld. Behoudens enkele verkrappingen
bij betaling der achtereenvolgende leningen van Rijk en Bank voor Nederlandsche Gemeenten,
enkele ultimo-pieken en de 'belastingmaand' oktober, verliep de geldmarkt rustig.
Callgeld varieerde van l8/* in het begin van het jaar, via enkele wijzigingen met een
maximum van 2'A tot 1 aan het einde van het jaar.
Door de ruime mogelijkheid korte beleggingen in het buitenland te plaatsen, met name in
Londen en New York, werd de geldruimte op de Nederlandse markt en daarmee de daling
van de geldmarktrente beperkt. De betekenis van deze uitwijkmogelijkheid nam echter door
de daling van de geldmarktrente in New York en Londen in de tweede helft van het jaar
geleidelijk af.
Geldmarktbeleggingen hier te lande noteerden een dalende rente; 3-maands kasgeldleningen
van 3'/s aan het begin van het jaar tot 21/i aan het einde, jaarsleningen van 31/2
tot 2'/g Discontoprijzen daalden van 2'/ie tot 21/» voor 3 maanden en van 2'/s
tot 2VS voor 1 jaar.
De prijzen, waartegen schatkistpapier verkrijgbaar was, daalden eveneens, namelijk voor 2-jarig