sector steeg met een bedrag van 50 miljoen. Ook de veilingomzet van kasgroenten onder
ging een verhoging, nl. met 20 miljoen, voornamelijk veroorzaakt door uitbreiding en
intensivering van de teelt.
Gunstige resultaten werden ook bereikt bij appelen en peren. De oogst was weliswaar niet
bijzonder groot, doch het prijspeil bood hiervoor meer dan voldoende compensatie. Reeds van
het begin van het seizoen af was er een levendige exportvraag, veroorzaakt door een kleine
oogst in West-Duitsland, hetgeen gepaard ging met een hoog prijspeil. Dit leidde tevens tot
een versneld tempo van verkoop van het opslagfruit.
Alleen bij het zachte fruit waren de resultaten slechts matig. De oorzaken daarvoor zijn ge
legen in een lage kwantitatieve opbrengst als gevolg van de droogte, het optreden van virus
ziekte met name in de aardbeien, alsmede de lage prijzen van deze produkten tengevolge van
een dalende wereldmarktprijs door toenemende produktie.
Het in het algemeen zeer bevredigend verloop van de afzet van tuinbouwprodukten wordt
duidelijk geïllustreerd door de veilingomzet die in 1959 een nieuw record bereikte van 675
miljoen. In 1957 was reeds een record bereikt met een totale omzet van 570 miljoen, die
in het jaar daarop echter weer een achteruitgang vertoonde met 25 miljoen. Het record van
1959 zal wel niet gemakkelijk te breken zijn. Behalve het zachte fruit hebben alle sectoren
goede tot zeer goede resultaten opgeleverd, hetgeen zelden voorkomt.
Meer nog dan in andere sectoren van onze land- en tuinbouw is de rentabiliteit in de sier
teelt afhankelijk van de exportmogelijkheden. Voor bloembollen, waarvan meer dan 95 van
de produktie wordt uitgevoerd, is dit zonder meer duidelijk, maar ook in de boom- en bloem
kwekerijsector zijn de prijzen en daarmede de rentabiliteit volledig afhankelijk van de uitvoer-
mogelijkheden.
De gestadige toeneming van de export van siergewassen, die in de naoorlogse jaren heeft plaats
gevonden, heeft zich in 1959 verder voortgezet en een waarde bereikt van meer dan 300
miljoen. Vooral bij de tulpen bleek daarbij, dat aan alle exportmogelijkheden niet kon wor
den voldaan. Inmiddels is besloten het teeltareaal met 5 te verruimen.
Ook de export van bloemkwekerijprodukten met in 1959 een totale waarde van 60 mil
joen neemt regelmatig toe, vooral die van planten. Aan de export van snijbloemen werd
gevoelig nadeel toegebracht door verhoging van de invoerrechten in Engeland. Daartegenover
stond echter een toenemend gebruik van bloemen en planten in andere afzetgebieden.
Voor de boomkwekerijprodukten deden zich weer gunstige exportmogelijkheden voor.
Landbouwbeleid
Hoewel in het prijspeil van de meeste agrarische produkten ten opzichte van voorafgaande jaren
een belangrijke verbetering is ingetreden, was het ook in 1959 nog noodzakelijk de prijs
vorming door middel van landbouwpolitieke maatregelen te ondersteunen. Voor enkele pro
dukten moesten daarbij tevens aanvullende toeslagen uit het Landbouw-Egalisatie-Fonds wor
den verstrekt.
Waar onze landbouw in zo aanzienlijke mate is aangewezen op afzet van zijn produkten op
de buitenlandse markt kan de toeneming van de agrarische export als een gunstige ontwikke
ling worden beschouwd. Toch was ook in 1959 de prijsvorming op de internationale markt
nog te zeer afhankelijk van ernstige verstoringen als gevolg van overschotten, welke veelal be
langrijk beneden de voortbrengingsprijs werden gespuid, en tevens als gevolg van vele belem
meringen zowel in de vorm van contingenteringen als in de vorm van hoge invoerrechten
welke onze export in de weg worden gelegd. Daarom diende ook in de achterliggende
verslagperiode de landbouw te worden beschermd tegen de verstoringen in de prijsvorming
op de internationale markt. Het was nog steeds noodzakelijk een actief landbouwbeleid te
voeren.
Was het jaar 1959 voor Nederland het jaar van algehele economische opbloei en voor de
landbouw speciaal het jaar van de grote droogte met lage opbrengsten en veevoeder-
schaarste op de zandbedrijven, doch gunstige invloed op afzet en prijsvorming van een aantal
produkten het was ook een jaar van grote activiteit met betrekking tot de meningsvorming
over het landbouwbeleid.
Allereerst sprak de Sociaal-Economische Raad zich uit in een „Advies over het garantiebeleid
voor de landbouw". De in dit advies opgenomen beschouwingen over de motivering, de doel
stelling en de praktische uitwerking van het garantiebeleid leidden tot tweeërlei opvattingen,
waarover uiteindelijk de stemmen staakten. De regering kon zodoende kiezen uit de twee vol
gende garantiesystemen
1. Een garantiebeleid dat erop gericht is de agrarische producenten een redelijk minimum
inkomen te garanderen, deels via relatief lage producentenprijzen der belangrijkste land-
bouwprodukten en deels via aanvullende toeslagen, welke afhankelijk van de aard en de
omvang van de voortgebrachte produkten in de vorm van bedrijfstoeslagen worden ver
strekt.
2. Een garantiebeleid dat erop gericht is een redelijke bestaansmogelijkheid binnen de land
bouw te scheppen, via het bevorderen van redelijke producentenprijzen hetzij via een
beïnvloeding der binnenlandse marktprijzen, hetzij via toeslagen per produkt of per groep
van verwante produkten voor die landbouwprodukten, die in het bijzonder de gevolgen
ondervinden van de instabiliteit der marktverhoudingen en die tevens voor de inkomens
vorming van essentieel belang zijn.
Het is duidelijk, dat de georganiseerde landbouw vooral voorstandster was van het tweede
systeem van prijsbeleid en niet van het stelsel van bedrijfstoeslagen.
Het landbouwbeleid kreeg hernieuwde belangstelling toen een nieuwe regering het roer van
het schip van staat moest overnemen. Het Landbouwschap maakte aanstonds zijn wensen be
kend aan de kabinetsformateur. Een rij van wensen, waarbij het garantiebeleid op de eerste
plaats kwam en krachtige handhaving van het systeem van vaste prijzen en minimum-garantie
prijzen werd bepleit.
Hoewel in de reeds aanstonds na zijn optreden door het kabinet afgelegde regeringsverkla
ring weinig werd gezegd over de landbouw, was dit weinige reeds voldoende om in agrarische
kring beroering te verwekken. De regering achtte bezinning op het te voeren garantiebeleid
noodzakelijk, waarbij werd gedacht aan een verlaging van de aan dit beleid verbonden kosten,