Het beloop van de spaargelden per provincie wordt in onderstaande tabel weergegeven Spaarbeloop in 1959 (in miljoenen guldens) Mutatie '59 Mutatie '58 Mutatie '57 Provincie Saldo Saldo Mutatie in saldo in saldo in saldo 1-1-1959 31-12-1959 1959 1-1-1959 1-1-1958 1-1-1957 Groningen 126,8 144,4 17,6 13,9 9,5 0,5 Friesland 258,4 293,1 34,7 13,4 16,4 0,9 Drenthe 163,8 183,5 19,7 12,0 15,4 4,1 Overijssel 207,2 233,5 26,3 12,7 16,5 6,2 Gelderland 384,5 416,7 32,2 8,4 14,1 6,4 Utrecht 96,0 110,8 4- 14,8 15,4 20,3 6,0 N-Holland 257,7 305,4 47,7 18,5 15,9 Z.-Holland 362,7 418,1 55,4 15,3 17,3 6,8 Zeeland 154,8 174,0 19,2 12,4 11,7 1,3 N.-Brabant 25,7 30,5 4,8 18,7 12,6 8,0 2.037,6 2.310,0 272,4 13,4 15,3 Blijkens dit overzicht wijken de relatieve spaarverschillen in enkele provincies aanmerkelijk van het gemiddelde af. Met name is dit het geval in Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, waar de besparingen in de laatste drie jaar het gemiddelde te boven gaan, terwijl in Zeeland het stijgingspercentage in deze jaren bij het gemiddelde ten achter blijft. Opmerkelijk is dat in Gelderland de besparingen in 1959 relatief ten achter zijn gebleven. Ook bij de banken onderling kwamen grote verschillen voor in het beloop van de spaar gelden. Een stijging trad op bij 699 banken, waarvan bij 441 met meer dan 10 Een ver mindering vertoonden de spaargelden bij 19 banken, waarbij de teruggang echter beperkt bleef tot minder dan 10 Het aantal jeugdspaarovereenkomsten dat per 31 december 1958 bijna 38.000 bedroeg, is toegenomen tot 55.000. De tegoeden op de jeugdspaarrekeningen bedroegen per ultimo 1959 13,5 miljoen, hetgeen ten opzichte van eind 1958 een vermeerdering betekent van 8,4 miljoen. De spaarbeweging bij de onderscheiden spaarinstellingen De volgende tabel biedt een overzicht van de spaarbeweging in 1959 bij de onderscheiden spaarinstellingen. Spaarbeweging bij de onderscheiden spaarinstellingen in 1959 (in miljoenen guldens) Algemene Boerenleenbanken R.P.S. spaarbanken Eindhoven Utrecht Totaal Inlagen in 1959 815,5 1.393,9 680,7 1.126,8 4.016,9 Terugbetalingen in 1959 654,1 1.154,7 516,8 854,4 3.180,0 161,4 239,2 163,9 272,4 836,9 Tegoed per 31 december 1959 2.303,8 2.436,0 1.322,6 2.310,0 8.372,4 Het totale inlagenoverschot van 836,9 miljoen is ruim 150,0 miljoen hoger dan dat in het voorgaande jaar, waarin het 686,1 miljoen was. In 1958 werd dit overschot bereikt door besparingen bij de boerenleenbanken van 419,3 miljoen en van 266,8 miljoen bij de spaarbanken (Rijkspostspaarbank en algemene spaarbanken). In 1959 blijkt, bij vergelijking van beide groepen, dat bij de boerenleenbanken een inlagen- overschot voorkomt van 436,3 miljoen en bij de spaarbanken van 400,6 miljoen. Ten opzichte van 1958 betekenen deze cijfers voor de spaarbanken een toeneming van het inlagen- overschot met 133,8 miljoen en voor de boerenleenbanken met 17,0 miljoen. Het aandeel van de bij onze Centrale Bank aangesloten banken in het totaal der spaargelden bij de onderscheiden spaarinstellingen nam toe van 27,0 per ultimo 1958 tot 27,6 per ultimo 1959. Creditsaldi in rekening-courant De creditsaldi in rekening-courant zijn -evenals de spaargelden in 1959 in nog sterkere mate gestegen dan in het voorgaande jaar. De toeneming bedroeg 53,7 miljoen, waardoor per 31 december 1959 een totaal werd bereikt van 376,4 miljoen. Het beloop van deze saldi vertoonde het gebruikelijke beeld van teruggang in het voorjaar, een ononderbroken stij ging tot en met de maand november in het tweede halfjaar, en in december de normale terug gang. Uitzettingen Kredietverlening en beleggingen in eigen kring De mutaties, die in de jaren 1955 tot en met 1959 in de onderscheiden posten van deze groep voorkwamen, waren als volgt:

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1959 | | pagina 13