Het bedrijf der Centrale Bank
Wat de groente betreft kan men over het algemeen terugzien op een bevredigend jaar
met recordveilingomzetten en -exporten. Intussen mag niet worden vergeten, dat het niet
alle produkten even goed verging. Grote moeilijkheden ondervond in het verslagjaar bv de
afzet van kool.
De producenten van boomkwekerijprodukten. bloembollen en bloemen behaalden, hoewel
ook zij geconfronteerd werden met een stijgend loon- en prijsniveau, over het algemeen be
vredigende resultaten.
EUROPESE ECONOMISCHE SAMENWERKING
In de loop van 1957 werden de verdragen tot oprichting van een Europese Economische
Gemeenschap en tot oprichting van een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie door de
regering getekend en door het parlement goedgekeurd. Vooral het E.E.G.-verdrag, dat beoogt
te geraken tot een vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal tussen de zes
landen van de Kolen- en Staalgemeenschap: Italië, Frankrijk, West-Duitsland. België, Luxem
burg en Nederland, heeft gedurende het gehele verslagjaar in het middelpunt van de belang
stelling gestaan. Het agrarisch bedrijfsleven heeft zich bij herhaling, soms zelfstandig, soms te
samen met andere groeperingen uit het bedrijfsleven, gewend tot overheid en parlement om
uiting te geven aan de vrees, dat dit verdrag te eenzijdig de nadelen, aan een economische
integratie van West-Europa verbonden, op Nederland zou leggen. Dit neemt overigens niet
weg, dat het landbouwbedrijfsleven doordrongen is van het belang dat in meer dan een opzicht
verbonden is aan het integratiestreven. Het heeft zich bereid verklaard ter bereiking van dit
doel bepaalde risico's op zich te nemen, mits tussen de deelnemende landen gesproken zou kun
nen worden van een redelijke verdeling van baten en lasten.
Het E.E.G.-verdrag bevat afspraken tussen de genoemde landen, die beogen door het
geleidelijk afbreken van de in het onderlinge handelsverkeer bestaande belemmeringen (invoer
rechten, contingenten) na een periode van 12 a 15 jaar te geraken tot een vrij onderling
goederenverkeer. Ter voorkoming van ongewenste verschuivingen in de internationale goederen
stromen zal tegelijkertijd een gemeenschappelijk tarief van invoerrechten ten opzichte van derde
landen door de landen van de gemeenschappelijke markt tot stand worden gebracht. Voor Neder
land betekent dit laatste over vrijwel de gehele linie een verhoging ten opzichte van het
bestaande Beneluxtarief van invoerrechten, hetgeen leiden zal tot een verhoging van het
binnenlandse prijsniveau. Het is moeilijk te voorzien in hoeverre deze verhoging zal worden
gecompenseerd door importen vanuit de partnerlanden, die als gevolg van het geleidelijk af
breken van het Nederlandse invoerrecht goedkoper zullen kunnen worden. De regering schat
het uiteindelijk prijsverhogende effect van het gemeenschappelijk invoerrecht op ca. 2 ge
durende de gehele overgangsperiode.
Behalve ten aanzien van de goederensector bevat het verdrag bepalingen betreffende het
vrije verkeer van personen en het recht van vestiging van ondernemingen binnen de landen van
de gemeenschappelijke markt, ten aanzien van het vervoer, de concurrentieregelen, ten aanzien
van de te voeren economische-, sociale- en monetaire politiek en ten aanzien van de landbouw
terwijl tevens het institutionele kader wordt geschapen, waarbinnen zich de concrete uitwerking
van de verdragsbepalingen zal voltrekken.
Wat de agrarische sector betreft beperkt het verdrag zich in hoofdzaak tot de uitspraak,
dat de landbouwprodukten vallen onder de algemene regelen voor het vrijmaken van het onder
linge verkeer van de bestaande belemmeringen, tenzij afwijkende bepalingen zijn opgenomen.
Deze afwijkingen zijn voor een deel reeds in het verdrag genoemd (minimum-importprijzen,
contracten op lange termijn), voor een ander deel kunnen zij hun basis vinden in de gemeen
schappelijke landbouwpolitiek, die de zes landen uiterlijk aan het einde van de overgangstermijn
tot stand moeten hebben gebracht. Wat het toekomstige gemeenschappelijke landbouwbeleid be
treft, dat al naar gelang van de produkten de vorm kan aannemen van gemeenschappelijke
regels inzake mededinging, verplichte coördinatie van de verschillende nationale marktorgani
saties, dan wel van een Europese marktorganisatie, geeft het verdrag slechts de doeleinden aan
die door zulk een beleid gediend zullen worden (bevordering van de produktiviteit van de land
bouw, het verzekeren van een redelijke levensstandaard voor de landbouwbevolking, het
stabiliseren der markten, het verzekeren van de voorziening en van redelijke prijzen voor de
consumenten). Het verdrag somt de middelen op, die ter bereiking van deze doeleinden kunnen
worden aangewend (prijsregelingen, subsidies, voorraadvorming, stabilisatie van in- en uit
voer). Het verdrag geeft echter niet aan, op welke wijze inhoud aan dit gemeenschappelijk
landbouwbeleid gegeven zal worden. Het is de vrees voor een protectionistische uitleg der ver
dragsbepalingen, die de grondtoon heeft gevormd voor de verschillende critische uitingen, die
van de zijde van het Nederlandse landbouwbedrijfsleven, dat weliswaar grote belangen heeft bij
de export naar de partnerlanden, maar dat in niet mindere mate voor de afzet van zijn produk
ten het oog bij voortduring gericht dient te houden op de afzetmarkten buiten de Zes, in de loop
van het verslagjaar het licht hebben gezien.
Wegens zijn grote belangen bij de afzet van zijn produkten buiten de eigen grenzen
volgde de Nederlandse land- en tuinbouw met de overige bedrijfstakken met volle belangstel
ling de vorderingen, die gedurende 1957 gemaakt werden in het gesprek tussen de O.E.E.C.-
landen over de eventuele vorming van een vrijhandelszone in West-Europa. Als belangrijkste
partners voor een dergelijk project bleven van de 17 O.E.E.C-landen, naast de zes landen van
de gemeenschappelijke markt, over Zweden, Noorwegen, Denemarken, Engeland, Zwitserland
en Oostenrijk. Aan het einde van het verslagjaar waren voor een tweetal belangrijke vraag
stukken nog geen bevredigende oplossingen bereikt. In de eerste plaats gold het de moeilijkheid
van de distorsies, te vrezen wegens de verschillen in invoerrecht ten opzichte van derde landen
tussen de landen van de gemeenschappelijke markt en de landen, die zich door middel van een
vrijhandelszone met deze markt zouden willen associëren. In de tweede plaats betrof het de
inschakeling van land- en tuinbouw in een vrijhandelszone, waarbij vooral van belang is de
zeer afwijzende houding, die Engeland in dit opzicht aannam.
DE GANG VAN ZAKEN
De ontwikkeling van het bedrijf van de Centrale Bank is in belangrijke mate afhanke
lijk van de gang van zaken bij de aangesloten banken, die op zijn beurt in hoofdzaak wordt
bepaald door de spaarbeweging enerzijds en de kredietverlening en de beleggingsactiviteit der
lokale banken anderzijds.
Te dezer plaatse mag er aan worden herinnerd, dat het totaal der tegoeden van de
lokale banken bij de Centrale Bank gedurende 1956 een vermindering onderging ad ongeveer