demonstreert. Hierin komt de groeiende betekenis van de Nederlandse niet-agrarische export
tot uiting.
AGRARISCHE UITVOER1)
(in miljoenen guldens)
1954 1955
1956
1957
akkerbouwprodukten
694
536
veehouderijprodukten
1.672 1.796
1.806
1.905
tuinbouwprodukten
549 617
686
718
totaal
3.186
3.159
in van de totale export
30,3 29,4
29,3
26,8
exclusief produkten van
niet-Nederlandse herkomst.
In de akkerbouw viel in het verslagjaar over het geheel genomen een teruggang van de
bedrijfsresultaten ten opzichte van 1956 te constateren. Weliswaar bleven de prijsgaranties
van de overheid in deze sector van kracht en werden zij uitgebreid met die voor het produkt
aardappelen, maar het kostte veel moeite een aantal van deze garanties te effectueren. Voor
de voedergranen bleek het noodzakelijk, enerzijds wegens het verhoogde binnenlandse prijs
niveau en anderzijds wegens de lage prijzen, waartegen deze produkten op de wereldmarkt
werden aangeboden, gedurende een belangrijk deel van het jaar te werken met zeer hoge
monopoheheffingen. Van een vrije uitloop der prijzen is onder deze omstandigheden uiteraard
geen sprake meer. De garantieregeling voor aardappelen beweegt zich op een niveau van
ongeveer twee derde van de kostprijs, als gevolg waarvan een verliesgevende produktie kan
optreden zonder dat de garantie in werking treedt. De niet-gegarandeerde produkten in de
akkerbouwsector vertoonden over het algemeen een onbevredigend prijsverloop. Voor sommige
produkten was dit een gevolg van wijziging in de vraag- en aanbodverhoudingen; voor vlas
lag de oorzaak in een sterke prijsonderbieding door Rusland, waartegen een eensgezind op
treden van de desbetreffende Westeuropese landen niet mogelijk bleek te zijn. Duidelijk werd een
en ander gedemonstreerd in het prijsindexcijfer van de gezamenlijke akkerbouwprodukten, dat
van 1956 op 1957 ongeveer constant bleef, waartegenover het indexcijfer van de kostenfactoren
met ca. 6 °/o steeg.
In de veehouderij stond het vraagstuk van de monopolieheffingen op de voedergranen
voortdurend in het middelpunt van de belangstelling. Het bestuur van het Landbouwschap
besloot de minister voor te stellen de monopolieheffingen in de toekomst op een relatief laag
niveau af te stemmen en, ter effectuering van de prijsgarantie voor voedergranen, voor zoveel
nodig toeslagen per ha te verlenen. In dit opzicht werd aangesloten bij het niet lang tevoren
uitgebrachte rapport van de Studiecommissie landbouwpolitiek. Op grond van de toestand van
's Rijks schatkist besliste de regering evenwel, dat de garanties voor de voedergranen ten
principale via de prijs en dus via monopolieheffingen gerealiseerd dienden te worden. Het
restitutiebeleid bij de export van dierlijke veredelingsprodukten werd, nu de heffingen hoog
zijn en permanent worden toegepast, te meer nauwlettend gevolgd. Ten aanzien van de com
pensatie van het verhogend effect der monopolieheffingen op het prijsniveau der in het bin
nenland voortgebrachte voedermiddelen kon geen bevredigende regeling worden verkregen.
De verhoging van de kostprijs van de melk, onder meer ten gevolge van de herziening van
de uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen, leidde medio 1957 tot een verhoging van de
straatprijs van consumptiemelk en tot een daling met bijna 5 °/o van het melkverbruik. Ander
zijds was een lichte toeneming van de melkproduktie waar te nemen. De uitvoerpositie vooral
van boter liet zeer veel te wensen over. Aan het begin van het verslagjaar moesten belangrijke
hoeveelheden in koelhuizen opgeslagen boter geforceerd worden afgezet tegen prijzen, die lagen
beneden de inleveringsprijzen. Gedurende het verslagjaar daalden de boterproduktie en de
produktie van condens, waartegenover een toe lemende kaasproduktie stond. De Engelse boter
markt bleef echter voortdurend onder druk staan van goedkope overzeese importen, ten gevolge
waarvan de export van boter slechts moeizaam op gang gehouden kon worden. De afzet van
condens stagneerde, o.a. door politieke ontwikkelingen in Azië, terwijl de kaasafzet in Duits
land een teruggang vertoonde. Een en ander leidde tot belangrijke voorraden boter en eveneens
van kaas aan het einde van het verslagjaar. In gezaghebbende kringen sprak men zelfs van een
dreigende crisis in de zuivelwereld.
De garantieregeling voor de melk, gebaseerd op een gemiddelde van 28,4 cent per kg
melk met 3,7 °/o vet, werd, thans op voorstel van het Landbouwschap, gedifferentieerd toege
past in dier voege, dat een prijs van 28,8 cent per kg werd gegarandeerd voor het grootste deel
van Nederland, waartegenover een aftrekregeling tot 27 cent stond voor de kleiweidegebieden
en daarmede gelijk te stellen streken. De totale opbrengst van de melk bedroeg over het melk
prijsjaar 1956/57 ca. 24,5 cent per liter, zodat een gemiddelde nabetaling over alle geleverde
melk van bijna 4 cent per kg moest volgen, waarmede een bedrag van ongeveer 200 miljoen
was gemoeid. Gezien de ongunstige liquiditeit in de melkveehouderij ontstond een sterke aan
drang tot spoedige uitbetaling van dit bedrag, waarbij tevens pogingen werden aangewend om
de vertraagde uitbetaling van de in genoemd bedrag begrepen 50 miljoen wegens gebouwen-
kosten, waarvan hiervoor reeds sprake was, alsnog ongedaan te maken. Het een noch het ander
mocht evenwel in het verslagjaar tot resultaten leiden.
De varkenshouderij kampte met afzet- en prijsmoeilijkheden. Uitvoerig werd gediscus
sieerd over voorstellen tot beheersing van de omvang van de varkensstapel ten einde tot een
meer bevredigend prijsverloop zij het dan voor een geringer aantal varkens te geraken.
In het overleg tussen overheid en bedrijfsleven was men aan het einde van het verslagjaar nog
niet tot resultaten gekomen.
De pluimveehouderij ondervond in de eerste maanden van 1957 ernstige moeilijkheden
op de exportmarkt ten gevolge van zeer goedkope aanbiedingen van Engelse eieren. In de
loop van het verslagjaar is echter een herstel ingetreden. De invoering in oktober van restitutie
der monopolieheffingen voor de eiersector leidde tot een verdere verbetering der rentabiliteit.
De pluimveehouderij kan per saldo op een bevredigend jaar terugzien. Gemiddeld lagen zowel
de eierprijzen als de prijzen der voedermiddelen ca. 50 cent per 100 eieren lager dan in het
voorafgaande jaar.
In de tuinbouw ging door een strenge nachtvorst in mei de fruitoogst in bepaalde streken
praktisch geheel verloren. Waar men van deze nachtvorst niet of in mindere mate te lijden had,
profiteerde men van uitstekende exportkansen en hoge prijzen ten gevolge van schaarste in ge
heel West-Europa.