Wijziging van de statuien der Centrale Bank Uit- en toetreding van leden Wijziging van de statuten der aangesloten boerenleenbanken De instelling van een commissie ter bestudering van het landbouwkrediet De economische toestand In de algemene vergadering werd besloten de statuten van de Centrale Bank op ver schillende punten te wijzigen. De voornaamste dezer wijzigingen hadden betrekking op de uitbre.dmg van het aandelenkapitaal van de Centrale Bank en een wijziging van de aanspra kelijkheid. olgens de op dat moment geldende statuten bedroeg de totale aansprakelijkheid van de leden van de Centrale Bank het viervoudige van het geplaatste aandelenkapitaal. Besloten werd de kapitaal- en aansprakelijkheidsstructuur in dier voege te wijzigen, dat het geplaatste kapitaal werd verdubbeld en volgestort en dat de aansprakelijkheid werd terug gebracht tot anderhalfmaal het geplaatste kapitaal. Per 31 december 1957 bedroeg het ge plaatste en volgestorte kapitaal van de Centrale Bank dientengevolge 17.598.500,de aansprakelijkheid beliep 26.397.750,—. I wee leden besloten in het verslagjaar lot een fusie met twee andere tot onze organisatie behorende zusterbanken. Twee andere beëindigden hun lidmaatschap. Als gevolg van het voorgaande verminderde ons ledental met vier tot 725. Zoals in het verslag over het boekjaar 1956 werd medegedeeld, werd in dat jaar de voorbereiding van een wijziging van de modelstatuten van de aangesloten boerenleenbanken voltooid. In 1957 hebben vrijwel alle daarvoor in aanmerking komende banken hun statuten gewijzigd overeenkomstig het nieuwe model. De wijzigingen, welke in de loop der jaren wenselijk bleken, hebben hiermede hun beslag gekregen. Een der gevolgen van deze statuten wijziging is, dat de betrokken banken thans het verlenen van kleine kortlopende voorschotten en kredieten in blanco reglementair mogelijk kunnen maken. De wenselijkheid is gebleken een studie te doen verrichten met betrekking tot de finan ciering van het agrarisch bedrijfsleven in Nederland en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de vraag of de werking van het in het boerenleenbankwezen georganiseerde landbouwkrediet in overeenstemming is met de bestaande en in de toekomst te verwachten financieringsbehoeften, dan wel, of deze te dien aanzien verbetering behoeft. Over deze aangelegenheid werd door de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven en ons overleg gepleegd met de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuinders- bond, het Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité en de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond, welk overleg leidde tot de instelling van een studiecommissie. Prof. dr. G. M. Verrijn Stuart werd bereid gevonden het voorzitterschap van deze commissie op zich te nemen. In de commissie hebben voorts zitting genomen de heren drs. H. J' Bosman> lector aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg; prof. dr. G. Mmderhoud, hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te Wageningen; prof. dr. B. Pruyt, hoogleraar aan de Nederlandse Economische Hoogeschool te Rotterdam; dr. j. T. P. de Regt, medewerker op de afdeling algemeen economisch onderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut te 's-Gravenhage; dr. ir. A. Vondeling, voorzitter van de Vereniging van Landbouw- boekhoudbureaus te Leeuwarden; P. C. Elfferich, lid van het dagelijks bestuur van en adviseur inzake tuinbouwaangelegenheden bij de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond; Chr. van den Heuvel, voorzitter van de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond; ir. C. S. Knottnerus, voorzitter van het Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité; drs. F. W. J. Kriellaars, econoom bij de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond; C. G. A. Mertens, voorzitter van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond; ir. J. M. I,. Otten, oud-directeur van de Coöperatieve Landbouwbank te Meppel; mr. Edm. Delhougne, vice- voorzitter van het bestuur van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank; mr. Ph. C. M. van Camjien, algemeen directeur van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank; ir. J. S. Keyser, directeur van de Coöjieratieve Centrale Raiffeisen-Bank en mr. J. Schreuder, directeur van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank. Als adviserende leden hebben zitting genomen de heren: drs. J. C. Huizinga, administrateur bij het ministerie van Financiën; drs. W. Ie Mair, raad adviseur bij het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en dr. F. H. Repelius, onder-directeur van de Nederlandsche Bank. De heer Vondeling heeft inmiddels zijn lidmaat- schap dezer commissie beëindigd in verband met zijn benoeming tot minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. GELD- EN KAPITAALMARKT Gedurende het eerste halfjaar van 1957 had de inflatoire hausse-ontwikkeling vrijwel onverminderd voortgang. Evenals in 1956 uitte zij zich in grote spanningen op de arbeids markt, in een vergroting van de importen bij een vermindering van de stijging der exporten, in een daling van de goud- en deviezenreserves van de Nederlandsche Bank en in een zich voortzettende tendens tot stijging van de rente op de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Met ingang van 17 juli 1957 verhoogde de Nederlandsche Bank op grond van het voortgezette gebrek aan evenwicht in de Nederlandse volkshuishouding haar tarieven met Vs o/o in het belang van een herstel van het evenwicht tussen nationale middelen en nationale bestedingen. In augustus deed zich, na de Franse maatregelen, die in feite op een devaluatie van de Franse franc neerkwamen, een valutacrisis voor, die leidde tot een verdere scherpe daling van de goud- en deviezenreserves van de Nederlandsche Bank en tot een ernstige verkrapping van de geldmarkt. Deze ontwikkeling gaf aanleiding tot onmiddellijke interventie van de Nedeilandsche Bank door middel van een nieuwe verhoging harer tarieven met ingang van 16 augustus 1957, ditmaal met 3k voorts door middel van maatregelen op deviezengebied en door interventie ojd de markt voor termijnvaluta's. Van regeringszijde werden maatregelen genomen ten einde een verdere stijging van de vlottende schuld der lagere jrubliekiechtelijke organen al te ïem men. In september deed de Nederlandsche Bank een beroep op het bankwezen om matiging te betrachten bij de kredietverlening, zowel ten aanzien van de publieke als van de private sector. In het laatste kwartaal van 1957 deden zich tekenen van ontspanning voor. De handels balans onderging een verbetering. De daling van de goud- deviezenreserves kwam tot staan en maakte plaats voor een niet onaanzienlijke stijging. De spanning op de arbeidsmarkt ver minderde. Op de geldmarkt deed zich, in samenhang met terugvloeiing van goud en deviezen, een ontspanning voor.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1957 | | pagina 4