Verloop der spaargelden bij de spaarinstellingen in 1956 jaarverslag over 1954 werd er op gewezen, dat in de rampgebieden een afneming van de spaar- W°rden' In °VerijSSel e" Zuid-Holland was de stijging in de jaren 1955 en voor Bii rrP d£r SP^rgelden bij dE banken -dividüeel kwamen eveneens grote afwijkingen voor. Bij 158 banken namen de spaargelden af, bij 12 daarvan met meer dan 10 Bij de 571 overige banken namen de spaargelden toe: bij 122 daarvan met meer dan 10 ®/o. Ontwikkeling spaarbeweging bij de spaarinstellingen. De spaarbeweging bij de onderscheidene spaarinstellingen wordt in het volgende overzicht weergegeven: (cijfers in miljoenen guldens) R.P.S. Inlagen in 1936 Terugbetalingen in 1956 Inlagenoverschot 1956 Tegoed per 1 januari 1956 Tegoed per 31 december 1956 Toename in van het tegoed per 1 januari 1956 Boerenleenbanken Alg. Spaarb. Eindhoven Utrecht Totaal 1.006,7 372,7 681,4 2.794,9 905,4 315,8 616,1 2.398,0 101,3 56,9 65,3 396,9 1.861,1 779,7 1.508,0 5.845,8 1.962,4 836,6 1.573,3 6.242,7 5,5 o/o 7,3 ®/o 4,3 6,8 560,7 173,4 1.697,0 1.870,4 lBykens deze tabel is het totale inlagenoverschot bij de vermelde spaarinstellingen 396,9 miljoen. Dit bedrag is 165 miljoen lager dan in 1955. Het aand<jel van de biJ U'recht aangesloten banken in dit totale overschot bedraagt 16,5 dat van de by Eindhoven aangesloten banken 14,4 en dat van de algemene spaarbanken en le Rijkspostspaarbank respectievelijk 25,3 en 43,8 °/o. Opmerkelijk is, dat het aandeel van de ïjkspostspaarbank ,n het totaal van de besparingen, vergeleken met 1955, toenam met bijna 16 °/o. terwijl dat van de algemene spaarbanken met bijna 13 daalde. Credilsaldi in rekening-courant. 97,4De"editSald; '•^"iuS-ruurant zijn in het verslagjaar afgenomen met 14,6 miljoen tot -73,4 miljoen. Ook het beloop van deze saldi week in september en volgende maanden van het normale beeld af. behoudens ,n november, waarin een stijging met 19,2 miljoen plaats vond. Deze stijging werd evenwel door de vermindering met 16.0 miljoen in december nagenoeg te niet gedaan. Uilzellingen. Het voornaamste bestanddeel van de uitzettingen wordt gevormd door de groep „krediet- verening en beleggingen in eigen kring", die vrijwel uitsluitend omvat de krediet- en voorschot verlening aan de leden van de aangesloten banken. De groep „overige uitzettingen" draagt meer het karakter van beleggingen, terwijl de volgens e zogenaamde dispensatieregeling vereiste liquiditeit nagenoeg geheel is begrepen in het tegoed in rekening-courant bij de Centrale Bank. De stijging met 190 miljoen van de kredietverlening en eleggingen in eigen kring en van de overige uil zettingen, als gevolg waarvan het totaal dezer groepen steeg tot 1.194,9 miljoen, overtrof die van 1955 met bijna f 70 miljoen. Zij was ruim 110 miljoen hoger dan in 1954. Kredietverlening en beleggingen in eigen kring. ,4 In geen der voorgaande jaren onderging de groep kredietverlening en beleggingen in eigen 1956 1956 1955 1954 Voorsch. nat. pers. 61,0 34,5 Vaste hyp. 306,3 108,0 Len. rechtsp. 77,9 28,2 Totaal 445,2 170,7 Totaal 370,2 138,5 Totaal 319.2 103.3 95,5 21,3 414,3 43,7 106,1 8,0 615,9 73,0 508,7 63,5 422,5 52,3 74,2 370,6 98,1 542,9 4-15,2 370,2 kring een zo grote uitbreiding als in 1956, waarin een stijging optrad van 130,2 miljoen. Hoewel ook de debetsaldi in rekening-courant een toeneming vertoonden en wel met ruim 33 miljoen, hebben in hoofdzaak de voorschotten en hiervan in het bijzonder de vaste hypotheken tot belangrijke vermeerdering bijgedragen. Het beloop dezer voorschotten blijkt uit het volgende overzicht: Bedragen X 1 miljoen Saldo 1 januari Verstrekt Afgelost Saldo 31 december Blijkens dit overzicht is de voorschotverlening in de laatste drie jaar toegenomen van f 319,2 miljoen met 223,7 miljoen tot 542,9 miljoen. In de jaren 1954, 1955 en 1956 bedroeg de stijging respectievelijk 51,0 miljoen, 75,0 miljoen en 97,7 miljoen. Uit deze cijfers blij - een versnelling van de expansie der voorschotverlening. Ook het aantal verstrekte posten nam toe. Dit bedroeg in 1954 16.834. m 195a 19.333 en in 1956 20.453. Het gemiddeld per post verstrekte bedrag vertoonde eveneens een stijging. In 1.156 bedroeg dit gemiddelde 8.300,- tegen 7.200,- in 1955 en 6.100,- in 1954. Tussen de gemiddelde looptijden van de onderscheiden soorten voorschotten bestaat een duidelijk verschil. De looptijd voor de voorschotten aan natuurlijke personen bedraagt ,n doorsnede 2 9 jaar die voor de vaste hypotheken 7,0 jaar en die voor de leningen aan rechtspersonen 9*7 jaar.' Van het aan rechtspersonen verstrekte bedrag, groot 28,2 miljoen, werd aan coöperatieve verenigingen verstrekt 18,6 miljoen, waaronder aan zuivelfabrieken 9,5 mil joen, aan aan mop- verenigingen 3,9 miljoen en aan veilingen 1,0 miljoen. De kredietverlening in rekening-courant, die in het eerste halfjaar van 1956 tengevolge van seizoenfluctuaties verminderde met 10,1 miljoen steeg in het tweede halfjaar met 43,4 miljoen, waarbij de stijging met 9,2 miljoen in de maand december afweek van het normale bee debetsaldi in rekening-courant bedroegen per 31 december 1956 299,8 miljoen waaronder be grepen f 141,9 miljoen van landbouwcoöperaties. In hoofdzaak betreft het de aankoopverenigingen en zuivelfabrieken met opgenomen bedragen van respectievelijk 64,3 en 53,6 miljoen. Het toegestane kredietbedrag nam in het verslagjaar toe met ca. 39 miljoen, tegenovei een stijging met bijna 50 miljoen in 1955. Overige uitzettingen. Zoals uit de gecombineerde balansen der aangesloten banken blijkt, is de aanzienlijke stijging van de groep „overige uitzettingen" met bijna 60 miljoen het gevolg van een stijging van alle posten van deze groep. Een belangrijk verschil deed zich evenwel voor met betrekking tot he tijdvak, waarin de toeneming van de effecten enerzijds en de leningen anderzijds plaats vond De uitbreiding van de effectenportefeuille vond in hoofdzaak plaats in de eerste helft van het verslag jaar In het tweede halfjaar deden de lagere publiekrechtelijke lichamen in versterkte mate een beroep op de lokale banken voor het verstrekken van korte en lange leningen. Waren deze leningen in het eerste halfjaar slechts gestegen met 5.8 miljoen, in het derde kwartaal ondergingen zij een vermeerdering met 19,0 miljoen. In het laatste kwartaal van het verslagjaar werd de uit breiding dezer beleggingen afgeremd door middel van een wijziging van de dispensatieregeling °P d In het volgende overzicht wordt een beeld gegeven van de mutaties in de leningen, die onder de groep „overige uitzettingen" zijn gerangschikt.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1956 | | pagina 8