Centrale Bank i „Korea-conjunctuur was het gevolg van een buiten het Nederlandse financieel-econo- to) pp bestel liggende oorzaak. De beduchtheid voor een internationaal conflict leidde in die fase een to iT" t ^',7 afwijkende voorraadvonning door het bedrijfsleven, teneinde toekomstige onderbreking van de normale bedrijfsvoering zoveel mogelijk te voorkomen De van7eYan VOOrraadvorming leidde tot prijsstijgingen, alsmede tot een vermindering van de deviezenvoorraad en daarmede samenhangende gevolgen, die op haar beurt weer ,e»en maatregelen in het leven nepen, zoals kredietrestricties en consumptiebeperking. Toen de beducht- air^d tr;i0naal C°f verdwenen en daarmede de zin van'de piotselin e 7 andering in de bedrijfsvoering kwam te vervallen, kon het verdere herstel van onze financieel- economische positie weer voortgang vinden. Ook het jaar 1956 heeft een acute oorlogsdreiging gekend. Doch de in dat jaar optredende financieel-economische spanningen manifesteerden zich reeds vóór het Suez-conflict. De oorzaken van die spanningen moeten daarom in de eerste plaats gezocht worden binnen het Nederlandse .nancieel-econom,Sche bestel zelve. De sedert jaren aanhoudende gunstige ontwikkeling heeft ge leid tot een grote investeringsactiviteit van het bedrijfsleven, een activiteit, die van overheidswege is aangemoedigd. De inschakeling van vrijwel alle beschikbare arbeidskrachten in het voortbren- g.ngsproces het tekort aan arbeidskrachten, dat in bepaalde sectoren voelbaar werd en de verhoging er arbeidsbeloning vormden een stimulans voor het doen van verdere-arbeidsbesparende-investe- nngen. Daartegenover kan de hogere arbeidsbeloning enerzijds en het prijsstabilisatiebeleid ander zijds leiden tot een vermindering van de interne besparingen bij het bedrijfsleven Ook de overheidsinvesteringen hebben een hoog niveau bereikt. Het feit, dat met name de ageie pub hek, echtelijke lichamen aan het einde van het verslagjaar een zeer grote behoefte hadden aan middelen op lange termijn ter financiering van in uitvoering zijnde of zelfs reeds gereedgekomen investeringen, is genoegzaam bekend. De Partlcul>ere besparingen hebben geen gelijke tred gehouden met de particuliere be stedingen. De stijging dezer bestedingen werd in de hand gewerkt door de verhoging der arbeids beloning en wellicht mede door de waardevermindering - of de vrees voor waardevermindering - van het geld. 6 De overbesteding manifesteerde zich in een snelle stijging van de rente op de kapitaalmarkt als gevolg van het feit dat de vraag naar kapitaal de lopende besparingen overtrof. Zij leidde voorts tot een daling van de nahonale goud-en deviezenvoorraad, een daling, die een druk op de geld markt uitoefende De Nederlandsche Bank zag in de hier geschetste ontwikkeling aanleiding haar disconto driemaal te verhogen. De structuur der geldmarkt was intussen sedert de Korea-conjunctuur ingrijpend gewijzigd, n dit verband mag worden herinnerd aan de sedert medio 1952 door de Schatkist gevoerde politiek tot verlenging van de looptijd van het uitstaande schatkistpapier, aan de in 1954 uitgevoerde omzet ting van schatkistpapier tot een bedrag van 1200 miljoen in beperkt verhandelbare schatkist certificaten en aan de in dat jaar door de Nederlandsche Bank met een aantal bankinstellingen ge sloten gentlemen s agreements nopens het aanhouden van kasreserves bij de Nederlandsche Bank s gevolg van het samenstel dezer factoren was de geldmarkt zodanig van structuur veranderd, dat een onttrekking van middelen als gevolg van een deviezenverlies op enigermate om vang, ijke schaal terstond zou leiden tot een beroep van het bankwezen op de Nederlandsche Bank De daling van de deviezenvoorraad leidde in feite tot zodanig beroep, waarvan uiteraard een verhoging van de geldmarktrente een rechtstreeks gevolg was, een verhoging, die geaccentueerd werd door de reeds gememoreerde verhogingen van het officiële bankdisconto. De hier geschetste ontwikkeling leidt tot overheidsmaatregelen ter beperking van de beste dingen Van de aard, de omvang en de intensiteit dier maatregelen zal de tijdsduur, die gemoeid zal zijn met het vinden van een hernieuwd evenwicht, afhangen. Voor de landbouw is 1956 geen jaar geweest van rustige ontwikkeling van produktie en afzet en van goede bednjfsuitkomsten. Het was een jaar van abnormale weersomstandigheden van stijgende kosten, dalende prijzen en vooral van grote spanningen tussen de regering en het land- bouwbedrijfsleven ten aanzien van het landbouwbeleid. Reeds in de aanvang van het jaar ademden de uitlatingen van de voormannen der landbouw organisaties een pessimistische geest. Men toonde zich bezorgd over de Amerikaanse overschotten over het arbeidsprobleem en over de geringe voortgang der internationale samenwerking. Merk waardigerwijs zijn in de loop van het jaar de Amerikaanse overschotten, hoewel in hoeveelheid nauwelijks verminderd, uit het centrum der belangstelling verdwenen, terwijl op het einde van het jaar niet de geringe voortgang der internationale samenwerking, maar juist de onverwacht snelle ontwikkeling dier samenwerking (Euromarkt) de gemoederen in de landbouw in beweging bracht. De vrees voor minder gunstige ontwikkelingen op het terrein van de arbeid is echter reëel gebleken, doordien in 1956 de opwaartse beweging der lonen in het algemeen op de verhoging der produktiviteit vooruit ging lopen. Dit houdt speciaal voor de landbouw een groot gevaar in. Immers in de landbouw stijgt de produktiviteit langzamer dan in de andere bedrijfstakken en wordt men gesteld voor de keuze, lonen te betalen, die het bedrijf niet kan opbrengen of de arbeidsvoor ziening in gevaar te brengen. Het stijgende kostenniveau in het binnenland heeft in de laatste jaren de financiële resultaten van land- en tuinbouw ongunstig beïnvloed. Dit is men zich in 1956 alom duidelijk bewust ge worden. De garantieprijzen hebben een ander karakter gekregen, daar zij door de stijging van de produktiekosten voortdurend verhoogd moeten worden. De betekenis van de z.g. vrije uitloop is daardoor sterk verminderd. Garantieprijzen werden tot minimumprijzen met geringe kans op mee vallers. Zij helpen weliswaar mede de landbouw in stand te houden, doch zijn allerminst voldoende om aan het agrarisch bedrijf een redelijk deel van het nationale inkomen te bezorgen. Een jarenlang bestaande, min of meer latente, onrust over het landbouwinkomen is in 1956 scherp tot uiting gekomen in de vorm van de nota van het Landbouwschap van 16 oktober 1956, waarin algehele herziening van het kostprijsbeleid gevraagd werd. De laatste maanden van het jaar zijn verlopen in een voortdurende spanning over de beslissing, die de regering ten aanzien van deze wensen zou nemen. In de landbouw trad grote bezorgdheid aan den dag. die met het verstrijken van de tijd in hevigheid toenam. De beslissing der regering is tenslotte pas in februari 1957 bekend ge worden. Men kan niet zeggen, dat zij alle ongerustheid heeft weggenomen en bepaaldelijk niet, dat zij de vergoeding der eigenaarslasten tot een bevredigende oplossing heeft gebracht. In het emotievolle jaar 1956 heeft ook het weer voor minder aangename verrassingen ge zorgd. De zeer strenge februari-maand veroorzaakte veel ongerief en schade, vooral in de land- en tuinbouw. De ongekend langdurige en hevige regenval in de zomer gaf een herhaling van 1954 te zien en heeft vooral in het oosten des lands zeer grote schade aangericht. Het is nimmer eenvoudig in het kort een beoordeling te geven van de positie en van de uit komsten van een gecompliceerde bedrijfstak als de land- en tuinbouw. Voor 1956 zou men kunnen stellen, dat de uitkomsten in de akkerbouwsector zeer uiteenlopend en over het algemeen matig zijn geweest, waarbij in het bijzonder de slechte oogst in de veenkoloniën genoemd moet worden, dat de resultaten van de veehouderij teleurstellend zijn geweest met uitzondering van die van de rundvlees- produktie en de schapenhouderij, die van goede prijzen hebben geprofiteerd, dat de groenteteelt een goed jaar heeft gehad evenals de sierteelt en dat er voor de fruitteelt geen reden tot juichen is geweest. De bedrijfsresultaten van de Centrale Bank over het jaar 1956 kunnen gunstig genoemd worden. Voor de jaarcijfers van het bedrijf verwijzen wij naar de balans en de verlies- en winst- rekening met de daarbij behorende toelichting. Te dezer plaatse mogen wij memoreren, dat wij het depot bij s Rijks Schatkist hebberi teruggenomen in verband met een verlaging van de rente op dit actief. Ter bevordering van de continuïteit in ons rentebeleid ten opzichte van de aangesloten banken hebben wij een belangrijk deel van de aldus vrijgekomen middelen op lange termijn herbelegd. In tegenstelling tot voorgaande jaren, doch in overeenstemming met de algemene financieel- economische ontwikkeling, zoals die hierboven is geschetst, heeft het totaal der tegoeden van de lokale banken bij de Centrale Bank in het verslagjaar geen vermeerdering, doch een vermindering ondergaan, die ca. 100 miljoen beliep. In hoofdzaak kan zulks worden verklaard uit de omstandigheid, dat de aan de lokale banken toevertrouwde middelen in het verslagjaar stegen met ca. 50 miljoen tegenover een stijging in 1955 met ca. f 145 miljoen, dat de kredietverlening en beleggingen in eigen kring der lokale banken

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1956 | | pagina 4