16 Bij de aangesloten banken gedeponeerde spaargelden per provincie. (Cijfers in millioenen guldens) 31-12-1951 31-12-1952 31-12-1953 Bedrag Index Bedrag Index Index Groningen cijfer cijfer Bedrag cijfer 76.6 100 89.1 116.3 93.4 121.9 Friesland 142.3 100 160.2 112.6 173.3 121.8 Drenthe 95.2 100 106.0 111.3 107.3 112.7 Overijssel 98.2 100 110.6 112.6 119.0 121.2 Gelderland 204.7 100 218.4 106.7 226.5 110.6 Utrecht 46.8 100 47.9 102.4 51.5 110.0 Noord-Holland 126.4 100 135.2 107.0 149.2 118.0 Zuid-Holland 162.0 100 175.8 108.5 195.1 120.4 Zeeland 79.2 100 84.9 107.2 99.2 125.3 Noord-Brabant 13.5 100 14.3 105.9 15.4 114.1 Exclusief rente. 1.044.9 100 1.142.4 109.3 1.229.9 117.7 Uit de tabel blijkt, dat in 1952 de relatieve stijging der spaargelden alleen in de vier noordelijke provincies het gemiddelde te boven ging. In 1953 was de stijging in de provincie Zeeland het grootst, gevolgd door die in Zuid-Holland. De relatief geringste toeneming in 1952 vertoonden de spaargelden in de provincie Utrechtin 1953 was dit in de provincie Drenthe bet geval. Bij andere spaarinstellingen namen de ingelegde spaargelden eveneens toe, zoals blijkt uit onderstaand overzicht Verloop der spaargelden bij de onderscheidene spaarinstellingen in 1953. (Cijfers in millioenen guldens) Rijkspost Bijzondere Boerenleenbanken Inlagen in 1953 spaarbank spaarbanken Eindhoven Utrecht 408.0 663.6 274.6 583.5 Terugbetalingen in 1953 374.8 518.7 244.8 496.0 Inlagenoverschot 1953 33.2 144.9 29.8 87.5 Tegoed per 1 Jan. 1953 1.340.0 1.189.6 573.7 1.142.4 Tegoed per 31 Dec. 1953 1.373.2 1.334.5 603.5 1.229.9 Uit bovenstaande cijfers is af te leiden, dat de besparingen bij deze vier spaarinstellingen in 1953 een bedrag van 300 millioen benaderen in vergelijking met 1952, in welk jaar de besparingen 170 millioen be droegen, dus wel een aanmerkelijke vooruitgang. De relatieve toeneming der besparingen bedraagt bij de Rijkspost spaarbank 2.5 bij de Bijzondere Spaarbanken 12.0 bij de boerenleenbanken aangesloten bij Eindhoven 5.2% en bij die bij Utrecht aangesloten 7.7%. Hier uit blijkt, dat de aangesloten banken haar functie als spaarinstelling ook in 1953 op bevredigende wijze vervulden. De als bijlage XII opgenomen grafiek geeft een beeld van het verloop der spaargelden in indexcijfers bij de onderscheidene spaarinstellingen over de jaren 1952 en 1953 met als basis de cijfers per 1 Januari 1952. 17 Creditsaldi in lopencle-rekening. Het verloop dezer saldi-tegoed in de jaren 1952 en 1953 was als volgt (Cijfers in duizenden guldens) Ultimo 1953 1952 Januari225.781 190.030 Februari 224.495 192.682 Maart 230.489 195.436 April222.708 184.282 Mei 220.971 183.058 Juni 213.523 181.608 Juli 214.218 182.665 Augustus 216.594 191.792 September 219.695 206.846 October 221.945 205.857 November 247.222 223.765 December 248.623 224.340 Ook bij deze saldi komt de grootste daling voor in de maand April en de belangrijkste stijging in November. Opmerkelijk is, dat in beide jaren de laagste stand voorkomt per 30 Juni en de hoogste stand per 31 December. De relatieve stijging der creditsaldi in lopende-rekening bedroeg 10.8 en overtreft daarmede die der spaargelden, welke 7.7 is. De absolute stijging dezer gelden is 24.3 millioen, terwijl deze in 1952 28.9 millioen bedroeg. Uitzettingen. Ter verkrijging van een beter inzicht in de uitzettingen der aange sloten banken is de voorheen gebruikelijke groepering in „debetsaldi" en „beleggingen", welke in verband met de credietbeperkende maatregelen van de Nederlandsche Bank noodzakelijk was, vervangen door de groepen „crediet- verlening en beleggingen in eigen kring" en „overige uitzettingen". Het totaal der uitzettingen steeg van 736.9 millioen per 31 December 1952 tot 770.1 millioen per 31 December 1953, dus met 33.2 millioen. In vergelijking met de vermeerdering der toevertrouwde middelen ad 111.7 millioen is dit slechts een bescheiden bedrag. Het zou evenwel onjuist zijn hieruit de gevolgtrekking te maken, dat de credietverlenende functie van de aangesloten banken in betekenis is afgenomen. Zoals uit de cijfers zal blijken, is in het verslagjaar zowel het bedrag der verstrekte voorschotten met hypothecaire- als met andere zekerheid, ver geleken met 1952, niet onbelangrijk gestegen. In verband met het nog jaarlijks toenemende bedrag der uitstaande voorschotten nemen ook de aflossingen toe, zodat als gevolg hiervan de stij ging van bet uitstaande bedrag geringer wordt. Credietverlening en beleggingen in eigen kring. De quantitatief belangrijkste post van deze groep wordt gevormd door de vaste hypotheken aan natuurlijke personen, welke toenam van 195.8 mil lioen met 28 millioen tot 223.8 millioen. Werden in 1952 6723 hypothe caire voorschotten verstrekt tot een bedrag van 44.9 millioen, in 1953 was Dc als bijlage XIII opgenomen grafiek geeft de ontwikkeling van de credietverlening en beleggingen in eigen kring weer in de jaren 1947 t/m 1953.

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1953 | | pagina 9