18
zowel het aantal als het bedrag der verstrekte hypothecaire voorschotten be
langrijk hogerhet bedroeg respectievelijk 7533 en 52.9 millioen. Ook het
gemiddelde bedrag per verstrekt hypothecair voorschot nam toe en wel van
6.650.tot 7.000.-—.
Alhoewel deze toeneming met 8.0 millioen wijst op een grotere
credietbehoefte, moet hierbij toch in aanmerking worden genomen, dat door
de stijging der toevertrouwde gelden, welke leidde tot een vergroting van de
liquide middelen, de in zekere mate bestaande terughoudendheid, vooral ten
opzichte van de credietverlening op lange termijn, is afgenomen.
De verstrekking van voorschotten aan natuurlijke personen met andere
zekerheid dan vaste hypotheek, welke zekerheid voornamelijk bestaat uit borg-
stelling, lag aanzienlijk boven het niveau van 1952.
De opheffing van de credietbeperkende maatregelen van de Nederland-
sche Bank, waaronder deze voorschotten vielen, zijn ongetwijfeld mede de oor-
zaak van deze stijging.
Verstrekt werden 6718 voorschotten tot een bedrag van 18.6 millioen,
(voor 1952 waren deze cijfers respectievelijk 5206 en 13.4 millioen). Daar
de aflossingen 11.4 millioen bedroegen, stegen deze voorschotten met 7.2
millioen tot 35.5 millioen. Bij vergelijking met de aflossingen op de hypo
thecaire voorschotten, welke 24.9 millioen bedroegen, blijkt, dat in 1953 het
percentage der aflossingen op de gewone voorschotten ruim driemaal zo hoog
was als dat op de hypothecaire voorschotten. Hieruit blijkt, dat de gewone
voorschotten een aanmerkelijk kortere looptijd hebben. De gemiddelde looptijd
is, gebaseerd op de cijfers over 1953, voor de gewone voorschotten 2,5 jaar en
voor de hypothecaire voorschotten 7,9 jaar.
Enerzijds volgt dit uit de aard der zekerheid het is immers begrij
pelijk, dat borgen zich in het algemeen niet voor een reeks van jaren wensen
te verbinden anderzijds uit het doel, waarvoor deze voorschotten worden
opgenomen. Een belangrijk deel dezer voorschotten toch is bestemd ter finan
ciering van de aanschaffing van productieve roerende goederen, waaruit de
middelen, bestemd voor aflossing na een korte periode, weer ter beschikking
komen. In 1953 werden in totaal 14251 voorschotten verstrekt aan natuurlijke
personen, waarvan 7533 met hypothecaire- en 6718 met andere zekerheid.
Deze aantallen wekken niet de indruk, dat de voorkeur sterk uitgaat
naar hypothecaire zekerheid. In vergelijking met 1952 is het aandeel van het
aantal verstrekte hypothecaire voorschotten in het totale aantal zelfs gedaald.
De leningen aan rechtspersonen, welke voornamelijk bestaan uit
leningen aan coöperatieve verenigingen, namen af van 64.2 millioen tot
59.9 millioen, dus met 4.3 millioen. Het aan leningen verstrekte bedrag
was 11.4 millioen, terwijl het in 1952 16.2 millioen was; afgelost werd
15.7 millioen.
De debetsaldi in lopende-rekening, welke afgezien van de post „Tegoed
bij de Centrale Bank", op de balans per 31 December 1952 nog de voornaamste
plaats innamen, zijn nu door de vaste hypotheken overvleugeld.
I er 31 December 1953 stond uit aan debetsaldi in lopende-rekening een
bedrag van 204.0 millioen (exclusief rente), hetgeen 6.5 millioen minder
is dan de stand per 31 December 1952. Het van de verstrekte credieten op
genomen bedrag nam voortdurend af tot per eind Augustus een stand werd
bereikt van 185.6 millioen, waarna in September en October een nijging
19
volgde tot 208.2 millioen in de laatste twee maanden van het jaar trad nog
een geringe daling op. Het verloop was nagenoeg gelijk aan dat over 1952.
Blijkens de cijfers is de behoefte aan bedrijfscrediet in de jaren 1952
en 1953 ongeveer gelijk gebleven.
Overige uitzettingen.
Onder deze groep worden o.a. begrepen het effectenbezit, de leningen
aan publiekrechtelijke- en semi-overheidslichamen, alsmede de deelnemingen
in de door de Centrale Bank verstrekte leningen.
Het totaal van deze groep nam in 1953 toe met 8.9 millioen en
bereikte daarmede een stand van 245.4 millioen.
De post effecten steeg van 151.8 millioen tot 156.0 millioen, o.a.
als gevolg van toegewezen inschrijvingen op de 33/4 en 31/2 Nederland 1953.
De leningen aan publiekrechtelijke- en semi-overheidslichamen bedragen
na een stijging met 0.5 millioen per 31 December 1953 42.4 millioen.
Van deze leningen zijn het vooral die aan gemeenten, welke belang
rijk zijn afgenomen. Werden in 1952 nog 132 leningen aan gemeenten verstrekt
tot een bedrag van 5.5 millioen, in 1953 waren deze cijfers respectievelijk 24
en 1.0 millioen. Het aantal en het bedrag der verstrekte leningen op lange
termijn aan waterschappen en polders bleef daarentegen nagenoeg gelijk aan
dat over 1952de kasgeldleningen aan deze lichamen namen toe.
De deelnemingen in door de Centrale Bank verstrekte leningen namen
toe met 3.8 millioen tot 43.7 millioen.
Reserves.
De toeneming van de reserves in de laatste jaren kan niet onbevredi
gend worden geacht. Per 31 December 1950 bedroegen deze 48.3 millioen,
per 31 December 1953 60.4 millioen (exclusief de winst over 1953), een stij
ging dus van meer dan 12 millioen in een periode van drie jaar.
De bij de reserves bijgeschreven rente, overige reserveringen en winsten,
bedroegen bij de boerenleenbanken (dus exclusief die van de beide zuivel-
banken en de boerenleenbanken-handelsverenigingen) in
1950 4.082.000.—
1951 4.168.000.—
1952 4.850.000.—
Gezien de belangrijke uitbreiding van de toevertrouwde gelden en de
nog steeds stijgende uitzettingen, blijft een verdere versteviging van de
reserves geboden. Het is verheugend, dat de noodzaak hiervan door de aan
gesloten banken wordt ingezien. In verband met de nog steeds stijgende
kosten en de daling van de rente van de uitzettingen, zijn de vooruitzichten
ten aanzien van de rentabiliteit niet zo gunstig.
Het verloop van de overige uitzettingen in de jaren 1947 t/m 1953 wordt weergegeven
in de als bijlage XIV opgenomen grafiek.