12 nog op beleggingsrekeningen uitstaande bedragen, die per 1 Juni naar vrije rekening werden overgeboekt, zijn vermoedelijk wel mede de oorzaak van de lagere inlagen-overschotten in de maanden Juni en Juli. Bij vergelijking van het bedrag aan spaargelden per 31 December 1951 groot 1.044.9 millioen met dat per 31 December 1952 ad 1.118 millioen (exclusief rente) blijkt, dat de toename 73.1 millioen bedroeg, waaronder be grepen is 4 millioen van een in Mei 1952 toegetreden bank. De in het algemeen gunstige uitkomsten in de land- en tuinbouwsector zullen aan deze stijging niet vreemd zijn, terwijl ook de activiteit van de aan gesloten banken ter bevordering van het sparen van invloed is. Naast deze factoren heeft vooral het teruggekeerde vertrouwen in de gulden, waardoor het „spaarklimaat" belangrijk verbeterd is, geleid tot dit grote inlagenoverschot. Uit onderstaande tabel blijkt, dat vergeleken met 31 December 1951 de spaargelden in iedere provincie zijn toegenomen. Opmerkelijk is, dat de spaargelden gedeponeerd bij de aangesloten banken in de provincie Utrecht, sinds 31 December 1950 zijn afgenomen. Bij de banken in de provincie Drenthe is de absolute toename sinds die datum het grootst, terwijl dit in Groningen met de relatieve toename het geval is. Bij de aangesloten banken gedeponeerde spaargelden per provincie. (Cijfers in millioenen guldens) 31-12-1950 31-12-1951 31-12-1952 Bedrag Index cijfer Bedrag Index cijfer Bedrag Index cijfer Groningen 75.4 100 76.6 101.5 87.1 115.5 Friesland 147.5 100 142.3 96.4 157.2 106.5 Drenthe 90.9 100 95.2 104.7 103.9 114.3 Overijssel 97.7 100 98.2 100.5 108.2 110.7 Gelderland 204.2 100 204.7 100.2 213.3 104.4 Utrecht 47.1 100 46.8 99.3 46.9 99.5 Noord-Holland 129.9 100 126.4 97.3 132.3 101.8 Zuid-Holland 163.2 100 162.0 99.2 172.0 105.3 Zeeland 77.1 100 79.2 102.7 83.1 107.7 Noord-Brabant 13.0 100 13.5 103.8 14.0 107.6 1.046.0 100 1.044.9 99.8 1.118.0 106.8 Exclusief rente. Ook bij andere spaarinstellingen vertoont de spaarbeweging eenzelfde ontwikkeling, namelijk een overschot van de inlagen boven de terugbetalingen, hetgeen blijkt uit onderstaand overzicht. Verloop der spaargelden bij de onderscheidene spaarinstellingen in 1952. (Cijfers in millioenen guldens) Rijkspost Bijzondere Boerenleenbanken spaarbank spaarbanken Eindhoven Utrecht 1 Januari 1952 1.297.5 1.105.0 536.2 1.044.9 Inlagen in 1952 375.9 539.6 274.7 553.2 1.673.4 1.644.6 810.9 1.598.1 Terugbetalingen in 1952 364.7 477.7 249.4 480.1 Saldo 31 December 1952 1,308.7 1.166.9 561.5 1.118.0 De cijfers per 1 Januari 1952 zijn inclusief rente die per 31 December 1952 exclu- sief rente. 13 De toename der spaargelden was bij de onderscheidene spaarinstellingen dus als volgt Absoluut Relatief In der totale toename Rijkspostspaarbank 11.2 0,9 6,5 Bijzondere spaarbanken 61.9 5,6 36,1 Boerenleenbanken Eindhoven 25.3 4,7 14,8 Boerenleenbanken Utrecht 73.1 7,0 42,6 Totaal 171.5 100,0% Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat zowel de absolute als relatieve toe name bij de locale banken, aangesloten bij Utrecht, die der andere spaar instellingen overtreft, terwijl ook in de totale toenamen der spaargelden ad f 171,5 millioen de Utrechtse boerenleenbanken het grootste aandeel hadden. Teneinde een inzicht te geven in het verloop der spaarbeweging bij de aangesloten banken en in het verloop daarvan bij de Rijkspostspaarbank en de Bijzondere Spaarbanken is als bijlage XII een grafiek opgenomen, die het maandelijkse spaarverschil uitbeeldt over de jaren 1950, 1951 en 1952. Uit deze grafiek blijkt, dat de spaarbeweging bij de aangesloten banken een vrijwel overeenkomstig verloop heeft als die bij de Rijkspostspaarbank en de Bijzondere Spaarbanken. Opmerkelijk is, dat de terugbetalingsexcedenten direct na het uitbreken van het conflict in Korea einde Juni 1950, bij de aan gesloten banken aanmerkelijk geringer zijn. In het jaar 1952 zien wij daarentegen, dat het terugbetalingsexcedent in April bij de aangesloten banken groter is. Dit is ook het geval bij de inlagen- overschotten in de laatste maanden van ieder jaar, waaruit afgeleid kan worden, dat direct bij ontvangst der gelden uit verkoop van de oogst een gedeelte als spaargeld wordt ingelegd. Met uitzondering van de maanden Maart en April 1952 zijn blijkens de grafiek de spaargelden bij de aangesloten banken vanaf Augustus 1951 tot 31 December 1952 onafgebroken gestegen. In de laatste vier maanden van 1952 overtrof het inlagenoverschot bij de aangesloten banken dat van de Rijkspostspaarbank en van de Bijzondere Spaarbanken tezamen. Van de in de grafiek opgenomen spaarverschillen der aangesloten banken zijn in de volgende tabel de bedragen opgenomen, alsmede de cijfers van inlagen en terugbetalingen. Spaarbeweging bij de aangesloten boerenleenbanken. (Cijfers in millioenen guldens) Inl^Terugb. !nl. W- SrC Jan. 43.6 29.8 13.8 40.8 40.2 0.6 49.3 39.2 10.1 Febr. 34.8 27.9 6.9 37.1 44.2 7.1 41.3 37.6 3.7 Maart 34.2 35.0 0.8 34.0 49.0 15.0 42.4 44.2 1.8 April 30.4 37.7 7.3 31.1 49.1 18.0 37.2 50.0 12.8 Mei 35.5 29.8 5.7 35.5 44.2 8.7 53.4 44.8 8.6 Juni 30.7 34.1 3.4 30.3 36.3 6.0 42.0 38.1 3.9 Juli 29.4 33.7 4.3 36.7 38.3 1.5 44.8 39.9 4.9 Aug. 27.1 29.9 2.8 34.8 31.3 3.5 41.4 32.2 9.2 Sept. 24.8 32.4 7.6 34.6 30.6 4.0 45.9 34.5 11.4 Oct. 26.7 34.6 7.9 41.0 37.3 3.7 49.7 40.6 9.1 Nov. 44.3 39.8 4.5 53.7 38.2 15.5 54.8 36.7 18.1 Dec. 38.1 38.3 0.2 48.0 40.9 7.1 51.0 42.3 8.7 399.6 403.0 30.0 34.3 457.6 479.5 34.4 56.3 553.2 480.1 87.7 14.6

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank | 1952 | | pagina 7