4
Het bewaren van het monetaire evenwicht is van eminent belang voor
het handhaven van het concurrerend vermogen van ons land. De regering zal
dit blijvend als haar eerste verantwoordelijkheid moeten beschouwen. Daar
naast is het voor Nederland een levensbelang, dat het internationale handels
verkeer van onnodige belemmeringen wordt ontdaan. Onze regering is onge
twijfeld op dit terrein waakzaam en actief. Grote vorderingen zijn echter in
1952 niet gemaakt, wanneer we althans de Kolen- en Staalgemeenschap buiten
beschouwing laten. De landbouwintegratie bleef een onderwerp van studie
wellicht brengt 1953 tastbare resultaten. Benelux kwam niet verder en zal ook
niet verder komen, zolang België van ons een verhoging van het kostenpeil
vraagt, die ons concurrentievermogen in onaanvaardbare mate zou aantasten.
De economische moeilijkheden van Frankrijk en Engeland gaven deze landen
aanleiding tot maatregelen, die de in O.E.E.C.-verband aanvaarde liberalisatie
van het handelsverkeer gedeeltelijk ongedaan maakten. Voor de Nederlandse
agrarische export waren de nadelige gevolgen daarvan voelbaar. De sterk ver
beterde positie van Duitsland evenwel vormde hiervoor een compensatie. Dit
land ontwikkelde zich verder als een groot afnemer onzer producten, vooral
van die van agrarische oorsprong. De Verenigde Staten bleven ons met hun
beperkingen op de invoer van zuivelproducten teleurstellen.
Naast de overheid blijft het bedrijfsleven actief in het vergroten van
bestaande en het zoeken van nieuwe afzetmogelijkheden. De verschillende
sectoren van het bedrijfsleven hebben tezamen de exportbevordering in studie
genomen en trachten te komen tot voorstellen, die het „exportklimaat" in ons
land zullen moeten verbeteren. De fiscale maatregelen echter, die de regering
geruime tijd geleden aankondigde, bleven rusten. Wei nam zij de suggestie
over betreffende een ruimere toepassing van de z.g. dollarbonus.
Indien wij ons verder tot de agrarische export bepalen, kan geconsta
teerd worden, dat de totale waarde op een hoger peil lag dan in 1951. Met
een waarde van rond 3 milliard gulden op een totale exportwaarde van 8 mil-
liard is de landbouwuitvoer een der sterkste pijlers onzer economie. Van de
middelen, die moeten worden toegepast om deze positie te handhaven en te
versterken, dient vooral te worden genoemd de voortbrenging van kwaliteits
artikelen en verder de noodzaak van meerdere spreiding van de afzetdeze
is voor een aantal belangrijke artikelen te zeer op enkele landen gericht.
Land- en tuinbouw. Voor land- en tuinbouw was 1952 een gunstig jaar. De opbrengsten
van de akkerbouw waren goed, enkele streken die van droogte te lijden hadden
uitgezonderd. Over het prijsverloop had men in het algemeen gesproken niet
te klagen. De graanprijzen bleven weliswaar onder het hoge niveau der laatste
jaren, maar mochten toch nog bevredigend genoemd worden. Van de andere
belangrijke akkerbouwproducten zij nog vermeld, dat de prijzen van consumptie-
en pootaardappelen gunstig waren. De suikerbietenteelt leverde door de zeer
hoge opbrengsten goede resultaten op. De toestand op de vlasmarkt was on
zeker. Aardappelmeel vond vlot afzet tegen goede prijzen en in de strokarton
positie trad langzaam enige verbetering in.
De groenteteelt en de sierteelt boekten bevredigende resultaten. Minder
goed ging het in de fruitteelt. De fruitoogst was zeer groot, doch de prijzen,
vooral van de mindere kwaliteiten en soorten, stelden teleur.
Het is van belang te noteren, dat de melkproductie wederom een
kleine daling onderging. Aan de verwerkende bedrijven werd VA minder melk
geleverd dan in 1951. Als oorzaak dezer vermindering kan de kleine achter
uitgang van de melkveestapel worden aangewezen, die weer in verband ge
bracht kan worden met de geforceerde opruiming van op t.b.c. reagerende
dieren. Het zijn vooral de oudere dieren, die in aantal verminderen eerste-
kalfskoeien nemen in aantal toe evenals het vrouwelijk jongvee. Waarschijnlijk
is de achteruitgang van de melkproductie een tijdelijk verschijnsel. De pro
ductie per koe en het vetgehalte zijn nog stijgende. De verschuiving in de
bestemming van de melk, die wij in ons vorig jaarverslag signaleerden, zette
zich in 1952 voort. De boterproductie daalde met 12,2 2, de productie van
volvette kaas nam toe met 3,6 die van 40+ met 5 er werd 27 2 meer
gecondenseerde melk gefabriceerd (vol en mager), de melkpoederproductie
steeg met 58,9 (vol) en 23,8 (mager).
In de prijzen van rundvee en rundvlees deden zich geen opmerkelijke
veranderingen voor. De varkensprijzen ondergingen echter een gevoelige ver
laging. Deze werd enigermate gecompenseerd door een daling der veevoeder-
prijzen. De vooruitzichten der varkenshouderij blijven zeer afhankelijk van de
omvang van de baconexport en van de prijzen, die voor dit product in Engeland
gemaakt kunnen worden.
De pluimveehouderij had een goed jaar. De prijzen der eieren waren
hoger dan in 1951. De uitvoer van eieren bereikte opnieuw een record. Een
bezwaar is, dat deze belangrijke export zeer eenzijdig op Duitsland gericht is.
Het beleid der regering, dat in de laatste jaren vooral gericht is ge
weest op verhoging der binnenlandse veevoederproductie, bleef dezelfde lijn
volgen. De moeilijkheden, die een jaar geleden de voorziening van de Neder
landse veestapel, voor zover het geïmporteerd veevoeder betrof, schenen te
bedreigen, traden niet op. Op langere termijn bezien n.1. achtten deskundigen de
veevoedervoorziening in de wereld niet gunstig. Deze omstandigheid en het
dollartekort blijven de factoren, die het regeringsbeleid bepalen. Het stelsel
van maatregelen, dat ter bevordering der gestelde doeleinden is ontworpen
(Borgstellingsfonds voor de Landbouw, Garantiefonds Veenstreek, Subsidie
verlening kleine boerenbedrijven, enz.), en waarin credietverlening met bij
zondere zekerheidstelling een factor van belang is, bleef gehandhaafd.
De Nederlandse landbouw heeft in 1952 over het geheel genomen
onder gunstige omstandigheden gewerkt. De toekomst van het kwetsbare be
drijf is echter onzeker. Meer zekerheid van een ruime en lonende afzet zou
door een doeltreffende Europese economische samenwerking kunnen worden
gebracht.
De positie van ons agrarisch bedrijf met zijn kwetsbare structuur kan
niet beter belicht worden dan door te herhalen, wat prof. Horring daaromtrent
zeide in zijn uiteenzetting voor de najaarsvergadering van de F.N.Z. in 1952:
„Onze landbouwpolitiek moet niet gericht zijn op zelfvoorziening, doch
op toenemende veredelingslandbouw, al bergt deze duidelijk gevaren in
zich wegens afhankelijkheid van de buitenlandse markten, die met deze
vorm van landbouw voor ons land is verbonden. Het is echter niet mogelijk
onze grote bevolking een redelijke welstand te verschaffen zonder zo inten
sief mogelijk aan het internationale verkeer deel te nemen. Het is niet
waarschijnlijk, dat ook bij ongunstige conjunctuur zulke droevige toe
standen zullen optreden als in de dertiger jaren. In alle landen zijn de
regeringen meer bereid en beter in staat om maatregelen te nemen, die