12
Uit deze opstelling blijkt, dat de creditgelden (spaargelden en credit-
saldi n lopende-rekenmg) daalden van 12,34 millioen tot 1215.5 millioen
7o92 r "if 18,5 lnilli0en' De ^ebetsaldi stegen van 182.1 millioen tot
mi ioen en vertoonden dus een toeneming van 40.2 millioen De
beleggmgen ten slotte namen toe van 293.8 millioen tot 372.6 millioen
een stijgmg derhalve van 78.8 millioen.
Het is interessant de ontwikkeling van de spaarbeweging na te gaan
in vergelijking met die der andere spaarinstituten. Uit onderstaande cijfers be
treffende het verloop der spaargelden in 1950 bij de voornaamste spaarinsti
tuten blijkt, dat de teruggang der spaargelden bij de boerenleenbanken, bij de
Centrale Bank te Utrecht aangesloten, relatief het geringste was.
Verloop der spaargelden in 1950 bij de verschillende spaarinstituten.
(in millioenen guldens)
ÏXl Bijzondere Boerenleenbanken
spaarbank spaarbanken Eindhoven Utrecht
Bedrag Bedrag Bedrag Bedrag
1 Januari 1950 1440 100 1104 523 100 1031 ïoT
Inlagen 1950 2S5 19.8 417 37.8 229 43.8 397 38.5
1725 H9-8 1521 137Ü 752 143.8 1428
Terugbetalingen
in 1950 389 27 430 39 236 45.1 402 39
31 Dec. 195092.8 1091 98S 516 98.7 1026 9^5
In de bijlage XI (blz. 49) is een overzicht gegeven van de maandsaldi
bij de verschillende spaarinstituten, met bijbehorende grafiek. Het indexcijfer
100 werd daarbij aangenomen voor de saldi per 31 December 1949,
Uit dit overzicht blijkt wederom het stabiele karakter van de aan onze
boerenleenbanken toevertrouwde spaargelden nadat de tengevolge van de geld-
sanenng „opgedrongen" gelden zijn afgevloeid naar hen, die eerder ook geen
spaarders waren of zijn afgeroomd door betaling van de belastingen en door
de deelnemingen in de Grootboekinschrijvingen, enz.
Wij vertrouwen, dat dit stabiele karakter ook in de toekomst zal kunnen
worden bewaard en dat de banken zich - evenals in het verleden - van het
aantrekken van oneigenlijke spaargelden zullen blijven onthouden.
Uit de grafische voorstelling omtrent het verloop der spaargelden in
de periode 1930-1940, die in dit verslag is opgenomen (eveneens bijlage XI)
blijkt die grote stabiliteit in het verleden.
De spaarbeweging vertoont in die periode een zeer rustig beeld. De
geringe schommelingen in de saldi-tegoed springen, bij vergelijking met die
van de andere spaarinstituten, duidelijk in het oog. Uit de verhoudingen tussen
inlagen en terugbetalingen (de inlagen uitgedrukt in procenten van de terug
betalingen), blijkt niets ten nadele van het karakter der spaargelden in ver
gelijking met die van andere spaarinstituten. Daaruit blijkt echter wèl een
mindere gevoeligheid in tijden van spanning en onrust.
Deze cijfers per 1 Januari 1950 inclusief rente en per 31 December 1950 exclusief rente.
13
Ter illustratie hiervan zijn de volgende cijfers van betekenis
Verhouding tussen inlagen en terugbetalingen (de inlagen uitgedrukt in pro
centen van de terugbetalingen) in de maanden, waarin bijzondere gebeurte
nissen plaats vonden.
Boerenleen
Bijzondere
Rijkspost
banken Utrecht
spaarbanken
spaarbank
September 1938 (München)
0.73
0.50
0.60
April 1939 (Albanië)
0.43
0.45
0.43
September 1939 (uitbreken v/d oorlog)
0.67
0.42
0.51
Mei 1940 (inval in Nederland)
0.58
0.47
0.25
0.62
0.41
0.16
Wij menen dan ook, dat er ten aanzien van de aard der spaargelden
geen discriminatie mag plaats vinden tussen de spaargelden bij de Stichtingen
Spaarbank van onze boerenleenbanken ingelegd en die van de andere insti
tuten. Het verwijt, dat men wel eens hoort, dat de spaargelden bij de boeren
leenbanken veel markanter en onregelmatiger fluctueren dan bij de zgn.
„zuivere" spaarbanken, ging niet op voor het verleden en zal o.i. nadat de
gevolgen van de geldsanering, die we hierboven beschreven, uitgewerkt zijn,
ook in het vervolg niet opgaan. Het verloop der gelden in het jaar 1950 toonde
dit reeds aan.
Wij menen deze toekomstverwachtingen te mogen baseren op de vol
gende gronden In de eerste plaats komen de spaargelden bij onze spaar
banken niet uitsluitend van de bedrijfsgenoten, zoals somtijds wordt veronder
steld, maar voor een belangrijk deel uit de nog steeds grote verscheidenheid
van andere bevolkingsgroepen ten plattelande. In de tweede plaats reageert
de plattelander minder snel en in mindere mate op gebeurtenissen, die de
stedeling ernstig beroeren, zoals uit de hierboven opgenomen staat zeer duidelijk
blijkt. Wij schrijven de mindere gevoeligheid ook toe aan het feit, dat de spaar
ders een groot vertrouwen hebben in hun boerenleenbank (met bijbehorende
spaarbank), bestuurd door personen, die ze kennen en waarderen.
Voorts dient in dit verband te worden opgemerkt, dat, hoewel het
giro-verkeer bij onze boerenleenbanken wordt gestimuleerd, het streven erop
gericht blijft, dit verkeer uitsluitend te doen plaats vinden via de rekening
courant en derhalve niet via de stichtingen spaarbank. Indien dit laatste zou
worden toegelaten, zou de twijfel aan het werkelijk karakter der in die spaar
banken ingelegde gelden gerechtvaardigd zijn en zou gesteld kunnen worden,
dat die gelden dichter bij de creditsaldi van het bedrijfsleven bij de boeren
leenbanken staan, dan de spaargelden van de overige spaarinstituten.
Tenslotte moge worden opgemerkt, dat het aantrekken van oneigenlijke
spaargelden zoveel mogelijk wordt geweerd door de vrijwel algemene maat
regel, dat slechts tot bedragen variërende van 3.500.— tot 5.000.— de
spaargeldrente wordt uitgekeerd.
De afwikkeling der geldzuivering bracht een grote wijziging in de
regeling betreffende geblokkeerde-, optie- en beleggingstegoeden. De mutaties
in deze rekeningen waren aanzienlijk. De saldi per 31 December 1949 en
31 December 1950 bedroegen (in millioenen guldens)