areaal-vergroting, met name in de bloemensector.
Het prijsverloop in laatstgenoemde sector bleef niettemin
gunstig. Voor een aantal andere tuinbouwprodukten
waren de prijzen wisselvallig, terwijl er in de fruitteelt
geen wezenlijke verbetering van de reeds enige jaren
bestaande crisissituatie optrad.
De in het kader van de EEG vastgestelde interventieprijzen
van onze belangrijkste landbouwprodukten ondergingen
in 1971 een weinig spectaculaire verhoging. Nadat deze
prijzen gedurende een drietal jaren nagenoeg bevroren
bleven, werden zij dit jaar verhoogd met 2 a 3%, hetgeen
van beperkte betekenis was gezien de voortgaande infla
toire kostenstijgingen. Volgens cijfers van de Europese
Commissie hadden de landbouwinkomens gedurende de
laatste 3a 4 jaar voorafgaande aan het verslagjaar ten opzichte
van andere inkomens een achterstand van 10% opgelopen,
een percentage dat in 1971 niet is verminderd.
De verminderde rentabiliteit in de laatste jaren heeft
mede aanleiding gegeven tot een teruggang in het in-
vesteringspeil. De totale investeringen in de Nederlandse
land- en tuinbouw zijn in 1971 met 15,4% ten opzichte
van 1970 teruggelopen tot 1,1 miljard gulden.
In de glastuinbouw werd de rentabiliteit nadelig beïnvloed
door hoge stookolieprijzen. De brandstoffen maken
ongeveer een kwart van de totale produktiekosten uit.
Het arbeidsintensieve karakter van de tuinbouw brengt
voorts mee dat ook de forse loonstijgingen direct door
werken in de bedrijfsresultaten. Voor de toekomst valt
te voorzien dat van de toenemende aandacht voor de
bestrijding van de milieuverontreiniging een kosten
verhogende invloed zal uitgaan op de bedrijfsvoering in
de land- en tuinbouw.
Voor de toekomstige positie van de Nederlandse land- en
tuinbouw is een verdere uitbouw van het gemeenschappe
lijk landbouwbeleid in de EEG in sterke mate bepalend.
Hoewel de EEG in maart 1971 het principebesluit heeft
genomen om een gemeenschappelijk structuurbeleid te
voeren, is er sedertdien nog weinig gebeurd omdat de
meningen ten aanzien van de uitvoering daarvan in de
verschillende lidstaten nogal uiteenlopen. Een belangrijke
factor in het te voeren structuurbeleid is de geringe
inkomenselasticiteit van de vraag naar landbouw
produkten, waardoor de vraag weinig ruimte voor een
produktie-stijging toelaat. Een verhoging van de arbeids-
produktiviteit heeft dan ook een voortgezette afvloeiing
van arbeid tot voorwaarde. In Nederland komt dit thans
neer op een vermindering van het aantal bedrijven door
afvloeiing van ondernemers.
In de landbouw had de verruiming van de saneringsregeling
van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds tot gevolg dat het
aantal saneringsaanvragen is gestegen van 1 230 in 1970
tot 4 970 in 1971. In de tuinbouw bedroeg het aantal
aanvragen in 1971 zelfs aanmerkelijk meer dan in de drie
voorafgaande jaren tezamen.
Door het Ministerie van Landbouw en Visserij werd een
regeling getroffen waarbij tuinders bij banken een lening
konden opnemen om de gestegen stookkosten te finan
cieren. In totaal werden 4 200 aanvragen toegewezen tot
een bedrag van 12,8 miljoen gulden. Om de omschakeling
op aardgas verder te stimuleren kan het Ontwikkelings- en
Saneringsfonds een subsidie van f3 000,— per bedrijf
verstrekken.
Aan de uitvoering van deze overheidsmaatregelen is door
het landbouwkredietwezen intensieve medewerking
gegeven.
Een ander aspect van het Nederlandse structuurbeleid
heeft betrekking op de Stichting Beheer Landbouwgronden.
In enkele ruilverkavelingsgebieden in het noorden van
ons land zal door deze stichting een proef worden ge
nomen met een Grondbank. Het doel van de Grondbank
is om voor bepaalde categorieën agrariërs - met name in
het geval van bedrijfsoverneming of bedrijfsvergroting,
alsmede in geval van pachters die van hun voorkeursrecht
om een bedrijf te kopen gebruik willen maken - de grond
door de overheid te laten aankopen en deze grond
tegen redelijke voorwaarden weer aan de gebruikers in
erfpacht te geven.
Van belang voor de structuur en voor de financierings
mogelijkheden in de toekomst zijn ook de voorgenomen
voorstellen tot wijziging van de Pachtwet en van de Ruil-
verkavelingswet. Bij het ruilverkavelingsbeleid wordt in
toenemende mate rekening gehouden met planologische
belangen en met niet-agrarische functies van de landbouw.
In de thans nog in studie zijnde landinrichtingswet zal dit
waarschijnlijk meer gestalte krijgen.
Aan het eind van het verslagjaar waren door de EEG
nog geen officiële prijsverhogingen voor verschillende
landbouwprodukten vastgesteld. De mogelijkheden om
prijsverhogingen te realiseren worden mede beïnvloed
door de wijze waarop een definitieve oplossing zal worden
gevonden voor de monetaire problemen en door de eisen
10
welke door de Verenigde Staten worden gesteld ten
aanzien van het Europese landbouwbeleid. Zo verlangen
met name de Amerikanen dat zowel het Europese graan-
prijspeil als het graanareaal op het huidige niveau worden
bevroren. Bovendien eisen zij dat in Europa een deel
van de wereld-graanvoorraad wordt opgeslagen. Indien de
Amerikaanse eisen zouden worden gehonoreerd ziet de
toekomst voor de Westeuropese graanverbouwers er
weinig rooskleurig uit.
Bedrijfssectoren
Akkerbouw
In de consumptie- en pootaardappelsector hadden de
gunstige produktie-omstandigheden in West-Europa
een prijsdrukkende werking. Voor een verdere produktie-
uitbreiding in deze sector zijn de mogelijkheden gering.
Voor de suikerbietenteelt openden zich gunstiger perspec
tieven voor de toekomst. Mondiaal gezien is er sprake van
een sneller toenemende vraag naar suiker in vergelijking
met het aanbod, zodat hiervan uiteindelijk een gunstig
effect verwacht mag worden op het prijsverloop. De
opbrengsten in kilogrammen gemeten lagen in het
verslagjaar op een redelijk niveau.
De prijssituatie in de graansector liet te wensen over.
De tarwe-, rogge- en gerstprijzen (behalve brouwgerst)
van de oogst 1971 lagen in het algemeen op of beneden
het interventieprijsniveau. Ook de haverprijzen lagen laag.
De prijs van deze granen stond bovendien nog onder
druk van een ruim aanbod van maïs. Zonder maatregelen -
denaturatiepremies en exportrestituties naar derde landen-
is de kans dan ook groot dat de overheid wordt gecon
fronteerd met een ruim aanbod voor interventie.
In 1971 kwam er een gemeenschappelijke marktordening
tot stand voor vlas en hennep terwijl ook een luzerne-
regeling en een graszaadbeleid tot stand kwam.
Veeteelt
De totale melkproduktie is in 1971 met 1,3% gestegen
tot 8 350 000 ton. De gemiddelde melkgift per koe lag op
4 420 kg per jaar, hetgeen 80 kg meer is dan in het vooraf
gaande jaar.
De EEG-melkproduktie is echter afgenomen. Hierin ligt
een aanwijzing dat de melkveehouderij in Nederland
binnen de EEG goede ontwikkelingskansen heeft.
De Europese boterberg en de magere melkpoederberg zijn
bijna geruisloos verdwenen; dank zij de gunstige weers
omstandigheden ontstond nog net geen tekort. Dit heeft
de prijzen gunstig beïnvloed. Lagen de prijzen in de jaren
1968/1970 ongeveer op het interventieniveau, in de tweede
helft van 1971 kwamen zij gemiddeld 10% daarboven uit.
Zowel de produktie als de afzet van kaas in de EEG heeft
de laatste jaren een stijgende tendens vertoond. Ook in
het verslagjaar hield deze ontwikkeling aan.
De gunstige prijzen voor slachtvee en voor nuchtere
kalveren betekenden voor melkveehouders een welkome
inkomensverbetering.
Pluimvee en varkens
In deze sector is nog steeds een schaalvergrotings- en
omschakelingsproces gaande. Dit proces staat mede
onder invloed van de veevoederindustrie. Het aantal
bedrijven waarop varkens worden gehouden daalde van
76 000 tot 72 000 in 1971, terwijl de varkensstapel met 11%
toenam. De slachtvarkensproduktie bereikte met circa
10 miljoen stuks een nieuw record.
Ook de varkensvleesprijzen zijn na een daling in de eerste
helft van het jaar gemiddeld toch nog gunstiger uitge
komen dan in het voorafgaande jaar. De vooruitzichten
voor 1972 zijn gunstig.
De pluimveehouderij vertoonde een merkwaardig beeld.
In de legpluimveehouderij vond door de ongunstige
prijsontwikkeling geen uitbreiding plaats, zodat er weer
een zeker evenwicht ontstond tussen vraag en aanbod.
Bij de slachtkuikens nam de produktie toe met bijna
4,5 miljoen stuks tot 34,5 miljoen stuks, terwijl het aantal
slachtkuikenbedrijven iets afnam. Door deze voortgaande
produktiestijging was er in het laatste kwartaal reeds een
lichte prijsdaling merkbaar. De vooruitzichten zijn dan ook
iets minder gunstig.
Tuinbouw
De oppervlakte groenten onder glas heeft in het verslagjaar
voor het eerst sinds vele jaren een vermindering te zien
gegeven van 1,7%. Door de slechte resultaten van de
onverwarmde teelten in de afgelopen jaren deed zich een
verdere verschuiving voor naar de verwarmde teelten.
De veilingomzet van kasgroenten steeg met bijna 8%.
Bij de tomaten was het prijsverloop bijzonder grillig.
Slechts de koude tomaten konden volledig van een
gunstiger prijsniveau profiteren. Voor de telers van
komkommers is het een gunstig jaar geweest, hoewel in
toenemende mate op de belangrijkste afzetmarkt, West-
11