hetwelk de huurprijzen werden bepaald. Ook is inmiddels nieuwe vestigingswet detailhandel aangenomen. Een aantal belangrijke vraagstukken zijn nog in studie: structuurstudies worden onder meer gemaakt van het goederenvervoer over de weg en van de groothandel. Enkele door de overheid ingestelde commissies hebben hun werkzaamheden nog niet afgerond. Hiertoe behoren de Commissie Research Midden- en Kleinbedrijf en de Commissie Financieringsaangelegenheden Midden- en Kleinbedrijf. De overheid heeft gedurende de laatste jaren hulp ver leend bij de sluiting van kleine bedrijven. In de afgelopen twee jaar werd hulp geboden aan circa 2 500 kleine ondernemingen, waarvan 63% detailhandelsbedrijven en 25% ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven. Bij de thans van toepassing zijnde bedrijfsbeëindigings regeling ligt het accent niet langer op de afvloeiing, maar wordt de ondernemer begeleid bij het omschakelingsproces. Krachtens deze regeling krijgt de middenstander, die aan bepaalde voorwaarden voldoet, gedurende maximaal twee jaar een aanvulling op zijn inkomen. Als gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen verminderde het aantal vestigingspunten in het merendeel van de detailhandelsbranches. In de periode 1961-1971 daalde het aantal met 17%. In een beperkt aantal branches, waaronder radio en televisie, boeken, antiquiteiten en glas- en aardewerk, was van een vergroting van het aantal vestigingen sprake. In de ambachten, gecombineerd met detailhandel, vond over de genoemde periode een daling van het aantal vestigingen met 18% plaats. Ook in deze categorie gaven enkele branches een stijgend aantal vestigingen te zien, waarbij in het bijzonder de autobranche en de verwarmingssector opvallend expansief aan de dag traden. De ontwikkeling in de sector van de groothandelsbedrijven heeft aanleiding gegeven tot besluit van het georganiseerde bedrijfsleven, een structuuronderzoek te doen instellen. De overheid heeft hiervoor financiële medewerking toegezegd. Een sector, die eveneens sterk in beweging is en waarvoor ook een structuuronderzoek wordt voorbereid, is de horecasector. Weliswaar hebben de omzetcijfers zich na de inzinking in het 'BTW-jaar' 1969 geleidelijk hersteld, althans voor de totale sector, doch door het gewijzigde leef- en bestedingspatroon treden er ingrijpende verschuivingen binnen de sector op, waardoor de continuïteit van menige - dikwijls van oudsher bekende - vestiging gevaar loopt. Een dynamisch ontwikkelingsproces voltrekt zich in het midden- en kleinbedrijf. Een proces, dat goede kansen biedt aan de ondernemer van niveau. Door financiering en kredietverlening wordt het proces begeleid. Aan de vermogensvoorziening dienen echter hoge eisen te worden gesteld, ook met betrekking tot het risicodragende ver mogen. De woningbouw In het onderhavige verslagjaar heeft de bestrijding van de woningnood hoge prioriteit behouden. Dat de pogingen om de woningbouw te stimuleren, resultaat hebben gehad, moge blijken uit het grote aantal woningen, dat in 1971 gereed gekomen is, namelijk 132 000 tegen gemiddeld 121 000 in de voorafgaande drie jaren. De 132 000 wo ningen kunnen worden onderverdeeld in circa 48 000 woningwetwoningen, 62 500 gesubsidieerde particuliere huur- en eigen woningen en 21 500 ongesubsidieerde woningen. Bij de beoordeling van de woningbouw- produktie moet ook rekening worden gehouden met het aantal in aanbouw zijnde woningen. Eind 1971 waren ruim 7 000 woningen méér in aanbouw dan eind 1970. De hoge woningbouwproduktie is mede tot stand ge komen door gunstige weersomstandigheden en door het restrictieve beleid van de overheid ten aanzien van de utiliteitsbouw waardoor bouwvakkers vrij konden komen voor de woningbouw. Voorts werd de bouwsector in 1971 gekenmerkt door een stijging van de arbeidsproduktiviteit met 7%, terwijl in de prognoses op een stijging van slechts 3% was gerekend. De ont spanning op de arbeidsmarkt en een mogelijke versnel ling van de industrialisatie van het bouwproces, gepaard gaande met een betere organisatie, zullen daaraan niet vreemd zijn. Uit bovenstaand resultaat zou men de indruk kunnen krijgen, dat de oplossing van de woningnood in het verschiet ligt. Deze indruk wordt gesteund door het voornemen van de regering om in de komende vier jaar 550 000 woningen te doen bouwen. Zo nodig zal de overheid daarvoor extra financieringsmiddelen ter beschik king stellen. Voorts blijft het beleid gericht op structurele 14 verbetering van de bouw- en woningmarkt, waartoe gebruik gemaakt wordt van de volgende instrumenten: - Huurliberalisatie met daaraan gekoppeld het ver strekken van aanvullende huursubsidies aan minder draagkrachtigen. - Huurharmonisatie, welke toestaat de huren van niet (meer) gesubsidieerde woningen in niet-geliberaliseerde gebieden te verhogen met het wettelijk toegestane percentage. - Bevordering van de doorstroming, hetgeen moet leiden tot een optimaal gebruik van het woningbestand, zodanig dat de meest goedkope woningen beschikbaar komen voor de minst draagkrachtigen. - Subsidiëring van de woningbouw met name ingepast in het beleid, dat een verschuiving van object- naar subjectsubsidies beoogt. In dit verband moge melding gemaakt worden van de renteloze leningen die de overheid verstrekt ter bevordering van het eigen woningbezit. De mogelijkheid tot het verkrijgen van een lening met een maximum van f 2 400,— en een looptijd van 9 jaar werd op 1 juli geopend. Per 25 november moest de mogelijkheid tot aanvragen wegens de zeer grote belang stelling opgeschort worden. - Rijksgoedkeuringsbeleid voor bedrijfsgebouwen. Het doel van deze maatregel is de continuïteit in de woning bouw veilig te stellen door het ophouden van ver gunningen voor de utiliteitsbouw. Deze rem op de utiliteitsbouw is in december opgeheven, met uitzondering van de drie Randstadprovincies, waar het bouwvergun- ningenbeleid soepel zal worden toegepast. Het overzicht van de samenstelling van het bouwpakket in de laatste jaren laat zien, dat de gesubsidieerde bouw zich voorspoedig ontwikkelt in tegenstelling tot de onge subsidieerde. Hoewel de bouw van het aantal ongesubsidieerde woningen toeneemt, zal het relatieve aandeel in de totale woningbouw, naar verwacht, niet toenemen. Als oorzaken daarvoor kan men de hoge rentestand en de sterke kostenstijgingen in de bouw aangeven. De premiebouw heeft niet zozeer van deze toenemende kosten te lijden, omdat de minister ter voorkoming van stagnatie de subsidies aanpast aan de stijgende kosten. Een dergelijke aanpassing vond zowel voor 1971 als voor 1972 plaats. In 1971 zijn de bouwkosten ongeveer met 1% per maand gestegen. De steeds hogere loonkosten 14% in 1971), de stijgende materiaalprijzen 8%) en de voortgaande stijging van de grondkosten zijn aan deze ontwikkeling niet vreemd. Niet alleen het aantal woningen is van belang, aandacht verdient ook in het bijzonder de kwaliteit van de woningen. In dit verband moet gedacht worden aan een grotere inhoud en aan meer vertrekken in de premie woningen. Ook neemt het percentage woningen, dat met centrale verwarming wordt uitgerust verder toe. Naast de aandacht voor de kwaliteit van de individuele woning worden ook pogingen ondernomen om de woon omgeving te verbeteren door krot-ontruiming c.q. opruiming, sanering van verschillende woonwijken en stadsreconstructie. Daarbij moet er echter voor gewaakt worden, dat er geen kapitaalvernietiging plaatsvindt. Jaar totale woningwet premie ongesub woning- woningen woningen sidieerde produktie woningen 1958 89 037 49 072 36 919 3 046 1963 79 523 29 584 21 909 28 030 1967 127 433 69 440 26 540 31 453 1968 122 773 62 071 39 504 21 198 1969 123117 50 925 53 620 18 572 1970 117 284 45 349 51 750 20185 1971 132 000 48 000 62 500 21 500 15

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1971 | | pagina 10