Economische ontwikkeling Internationaal Gedurende het jaar 1970 is in vele landen de strijd tegen de inflatie verscherpt. De gevolgen van jarenlange geld ontwaarding manifesteerden zich steeds duidelijker. Dat het gevoerde beleid in het algemeen weinig succesvol is geweest moet onder meer worden toegeschreven aan de keuze uit de ter beschikking staande instrumenten tot bijsturing. Ook de invloed van moeilijk beheersbare factoren speelde hierbij een rol. Met name waren politieke en sociale belangen soms niet in overeen stemming met hetgeen economisch als juist werd gezien. Daarnaast oefenden omvangrijke internationale kapitaal bewegingen, die gedeeltelijk van speculatieve aard waren, een verstorende werking op de nationale economieën uit. Monetaire politiek, belastingpolitiek en begrotingspolitiek waren de belangrijkste instrumenten waarmee de inflatie werd bestreden. De wijze waarop deze instrumenten in de verschillende landen werden toegepast is niet overal gelijk geweest; toch is dit slechts een gedeeltelijke verklaring voor het feit, dat de doeltreffendheid van de genomen maatregelen uiteenliep. Naast de wijze waarop de conjunctuurpolitiek werd gevoerd was de economische situatie waarin een land verkeerde, medebepalend voor de mate waarin men erin slaagde de beoogde doeleinden te bereiken. Over het algemeen was men terughoudend met betrekking tot het toepassen van een loon- en prijspolitiek. In Nederland zijn in het verslagjaar ten aanzien van de ontwikkeling van de prijzen duidelijk omschreven maat regelen getroffen. West-Duitsland heeft het afgelopen jaar aan sterke inflatoire impulsen blootgestaan. De revaluatie van de Duitse mark in oktober 1969 heeft in de loop van 1970 de gewenste vermindering van het betalingsbalansoverschot niet tot stand kunnen brengen. De omvangrijke kapitaal stroom naar de Bondsrepubliek heeft de goud- en deviezenreserves tot vrijwel het niveau van vóór de herwaardering doen oplopen. Daarnaast vond een sterke stijging van de lonen plaats; de als gevolg hiervan opgelopen kosten van levensonderhoud leidden tot nieuwe looneisen. Ten aanzien van de orderpositie, de industriële produktie en de arbeidsmarkt viel in het verslagjaar een lichte ontspanning te constateren. Met behulp van belasting maatregelen en kredietrestrictiepolitiek hebben de regering en de centrale bank gepoogd de loon- en prijsspanningen te bestrijden. Voor 1971 zijn in West-Duitsland richtlijnen gegeven voor de mate waarin een aantal belangrijke economische groot heden, waaronder het bruto inkomen per werknemer, zou mogen expanderen. Bij de werknemersorganisaties en het bedrijfsleven is er daarbij op aangedrongen zich zoveel mogelijk aan deze richtlijnen te houden. In Engeland, waar men zich eveneens intensief voor de bestrijding van loon- en prijsstijgingen heeft ingezet, waren de economische problemen aanzienlijk groter dan in West-Duitsland. De produktiviteitsstijging lag op een lager niveau dan in de Bondsrepubliek, de werkloosheid was vrij groot en de consumptieve uitgaven namen slechts matig toe. Hoewel de betalingsbalans zich in vergelijking met voorgaande jaren gunstig heeft ontwikkeld, is Engelands concurrentiepositie in vergelijking met de omringende landen verslechterd. De langdurige stakingen die in 1970 plaatsvonden vormen hiervan een belangrijke oorzaak. Het Engelse overheidsbeleid is erop gericht geweest via krediet- en belastingpolitiek de economische ontwikkeling te stimuleren, maar tot nu toe valt weinig verbetering te constateren. Het instrument van de loon- en prijspolitiek werd niet gehanteerd, omdat het gebruik ervan indruist tegen de opvattingen van de Britse conservatieve regering, terwijl bovendien de zeer machtige vakbonden fel tegen dit beleidsinstrument zijn gekant. In de Verenigde Staten hebben zich in het afgelopen jaar duidelijk recessieverschijnselen geopenbaard. De groei van het reële bruto nationale produkt was vrijwel nihil, de particuliere consumptie vertoonde weinig neiging tot expansie en het bedrijfsleven heeft aanzienlijk op haar investeringsplannen bezuinigd. De werkloosheid steeg daarbij tot de bedenkelijke omvang van 6 procent. Aanvankelijk werd in 1970 de restrictieve monetaire politiek slechts zeer geleidelijk versoepeld. Deze politiek had wel een afkoeling van de conjunctuur bewerkt, doch niet de gewenste vertraging van de inflatoire prijs- en loon stijging gegeven. De vrees voor een werkelijke recessie bracht de Federal Reserve Board ertoe vanaf juli 1970 meer ingrijpende kredietverruimende maatregelen toe te passen. De hierdoor ontstane liquiditeitsverruiming kwam tot uiting in de daling van verscheidene rentetarieven. Als gevolg van deze rentedaling liep de Amerikaanse belang stelling voor het aantrekken van middelen via de eurodol- larmarkt sterk terug. Veel Amerikaanse banken zijn ertoe overgegaan op hun eurodollarleningen af te lossen, hetgeen bijdroeg tot een verslechtering van de Ameri kaanse betalingsbalans. De landen waar de dollars naar toe stroomden toonden zich weinig enthousiast over deze ontwikkeling. De toevloed van kapitaal betekende voor hen een element tot versterking van de inflatie, welke zij juist bestreden. De Federal Reserve Board heeft eind 1970 een regeling in het leven geroepen, die tot doel heeft de eurodollarstroom naar Europa enigszins af te remmen. Men moet verwachten dat ook in 1971 de inflatie in de industriële landen zal voortduren. Dit is vooral zorgwekkend voor die landen waar de economische bedrijvigheid in min of meer belangrijke mate is verzwakt. Met name geldt dit voor de Verenigde Staten en Engeland. Men staat daar voor het dilemma, dat conjunctuur-stimulerende maat regelen ook de inflatie verder kunnen aanmoedigen. De Europese Gemeenschap heeft zich in het afgelopen jaar beziggehouden met de mogelijkheden tot monetaire integratie van de aangesloten landen. Het gevoerde overleg vond plaats op basis van een rapport, dat op 8 oktober 1970 werd uitgebracht door een commissie onder voorzitter schap van P. Werner, eerste minister en minister van Financiën van Luxemburg. In dit rapport worden voor stellen uitgewerkt om in etappes tot de vorming van een economische en monetaire unie te komen. De in het rapport-Werner voorgestelde maatregelen betreffen het gemeenschappelijk vaststellen van de grote lijnen van de economische politiek, de begrotingspolitiek en de monetaire politiek. Het eindpunt van de ontwikkeling ziet het rapport in een economische en monetaire unie, waarbinnen goederen en diensten, personen en kapitaal zich vrij en zonder concurrentievervalsing kunnen bewegen, zonder dat structurele of regionale onevenwichtigheden ontstaan. De Raad van de Europese Gemeenschappen is tijdens zijn bijeenkomst van 8 en 9 februari 1971 tot overeenstemming gekomen over een resolutie betreffende de verwezenlijking in etappes van de economische en monetaire unie alsmede over twee beschikkingen inzake de samenwerking tussen de nationale banken van de lid staten en inzake de coördinatie van de economische politiek op korte termijn door de lid-staten. Ook ging de Raad akkoord met een beschikking betreffende de invoering van een regeling voor het verlenen van financiële bijstand op middellange termijn. Tevens hebben de Raad en de regeringen van de lid-staten het derde programma voor de economische politiek op middellange termijn voor de jaren 1971-1975 aangenomen. Hoewel de genomen be sluiten minder ver gaan dan de plannen die door de werkgroep-Werner waren ontwikkeld en de daarop gebaseerde voorstellen van de Europese Commissie, mag men daarin toch een uiting zien van het besef, dat voor de verdere Europese eenwording deze unie niet kan worden gemist. Is er door de plannen voor een monetaire unie een nieuw perspectief geopend voor de interne ontwikkeling van de Europese Gemeenschappen, ook in hun betrekkingen met andere landen zijn zij een nieuwe fase ingegaan door het openen van onderhandelingen over de toetreding van Engeland, Ierland, Denemarken en Noorwegen. De onderhandelingen verkeren in het beginstadium, zodat de uitslag nog niet is te voorspellen. Voor de landbouw in alle tien betrokken landen zou deze uitbreiding van de Gemeenschappen de concurrentiepositie grondig wijzigen. Veel zal intussen afhangen van de overgangsmaatregelen, die de toetredende landen zullen weten te bedingen. Die kunnen bepalend zijn voor de mate waarin de agrariërs in deze landen tijd en gelegenheid krijgen om zich aan te passen bij de nieuwe omstandigheden, die voor hen door de toetreding ontstaan. Op een ander deel van het terrein van de externe betrek kingen tekent zich voor de Europese Gemeenschappen een perspectief af, dat niet anders dan dreigend genoemd kan worden. Het betreft hier de houding van de Verenigde Staten. In dit land is de protectionistische stroming onder politici en ondernemers onmiskenbaar aan de winnende hand. Er is in het afgelopen jaar een wetsontwerp bij de Senaat aan de orde geweest, dat, als het ongewijzigd zou zijn aangenomen, een slag voor de Europese export zou hebben betekend, in de eerste plaats voor industriële produkten - met name textiel en schoeisel, twee toch al zwakke bedrijfstakken - maar ook voor bepaalde agrarische produkten. Er dreigde een handelsoorlog te ontstaan van een omvang, zoals wij sedert de jaren dertig niet meer hebben gekend. Een beslissing omtrent dit wetsontwerp was nog niet genomen, toen begin januari 1971 de zittingsperiode van het Congres afliep. Daarmee verviel dit wetsontwerp, dat intussen echter opnieuw is ingediend. De maatregelen die nu van bepaalde Amerikaanse zijde beraamd worden, staan echter in geen verhouding tot de omvang van de schade die de Verenigde Staten van de Europese Gemeenschappen ondervonden kunnen hebben. De enige manier om de protectionisten de wind uit de zeilen te nemen zal zijn dat de Europese landen - en niet te 9

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1970 | | pagina 6