De opkomst van nieuwe detailhandelsvormen begeleidde
een voortgaande verandering in de koopgewoonten. Zo
ziet men dat ondernemingen in de kruideniersbranche met
volledige bediening thans nog 23,6 procent van de omzet
voor hun rekening nemen; de zelfbedieningszaken 34,5
procent; de supermarkten 36,9 procent en de verbruikers-
markten 5 procent. De hergroepering in de levensmiddelen
branche zal zich in de toekomst voortzetten. Naar verwacht
wordt zullen in de eerstkomende 10 jaar ten minste 25 000
traditionele levensmiddelenzaken plaats maken voor ruim
1 500 zelfbedieningszaken, supermarkten, enzovoorts. Geheel
nieuw is het middenstandswarenhuis, dat gekenmerkt
wordt door een breed assortiment en een meer luxe
winkelinrichting. Hier zijn aantrekkelijke mogelijkheden
aanwezig door bundeling van activiteiten op een gemeen
schappelijke vestigingsplaats, mits de samenwerking op
de juiste wijze geregeld wordt.
Flexibiliteit geldt overigens niet alleen voor de detaillist,
maar ook voor dienstverlenende sectoren, zoals bijvoor
beeld de horecasector, die sterk in beweging is. In de
laatstgenoemde sector maken traditioneel geleide dikwijls
minder gunstig gelegen hotels plaats voor motorhotels en
motels.
De grote arbeidsintensiteit enerzijds en het gewijzigde
gedragspatroon van de gasten anderzijds dwingt tot het
zoeken naar nieuwe oplossingen (plate service, hotel
garni, enzovoort). Naast de kleine traditionele horeca
bedrijven komen er geleidelijk meer ketens van inter
nationaal verspreid liggende hotels, waarin grote concerns
uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, luchtvaart
maatschappijen en beleggingsinstellingen geïnteresseerd
zijn. Te verwachten is dat de uiteenlopende afzetvormen
en de verschillende opzet van de winkelcentra tot
scherpere concurrentieverhoudingen zullen leiden.
Na het moeilijke jaar 1969, waarin mede als gevolg van de
invoering van de BTW en de prijsstijgingen een
stagnatie in de afzet was opgetreden, waren aan het
begin van 1970 de ondernemers in het midden- en
kleinbedrijf iets hoopvoller gestemd.
Afgaande op de omzetcijfers kan worden gesteld dat deze
verwachting waarschijnlijk voor de meeste sectoren
bewaarheid is. Het betreft hier echter omzetcijfers, die nog
niets zeggen over de rentabiliteitsontwikkeling. Hierop zijn
met name het door de overheid stringent gevoerde prijs
beleid en de loonontwikkeling van invloed geweest.
Ten aanzien van de gunstige stijgingspercentages van de
omzet dient men verder nog te bedenken dat deze
geflatteerd zijn door de prijsstijgingen. Toch heeft de
gestegen koopkracht, zeker in de tweede helft van het jaar,
een gunstige invloed uitgeoefend op de omzetten in het
midden- en kleinbedrijf, temeer daar velen anticipatie
aankopen hebben gedaan in verband met de te verwachten
prijsstijgingen na 1 januari 1971.
In de voedingsmiddelenbranche varieerde de omzetstijging
in het verslagjaar met percentages van 7 tot 9. In de
duurzame consumptiegoederensector werd melding
gemaakt van een omzetgroei variërend van 10 tot circa
20 procent.
In de ambachtssector maakte een beperkte achteruitgang
van de omzetstijging in 1969 plaats voor een duidelijke
groei in het afgelopen jaar.
Ook een aantal dienstverlenende sectoren boekte grotere
omzetten, waaronder de horecasector, die de omzet
in 1969 met circa 6 procent zag dalen, terwijl het verslagjaar
een verbetering met circa 7 procent liet zien.
In de vervoerssector was eveneens van groei sprake.
Wel moet men constateren dat het marktaandeel van het
midden- en kleinbedrijf voortdurend daalt. Deze achter
uitgang zal alleen door goede inventieve ondernemers
opgevangen kunnen worden, terwijl de overheid het werk
klimaat kan verbeteren door uitvoerige voorlichting en
door een gerichte fiscale politiek.
Wil men bij deze snelle evolutie meegroeien, dan zijn
aanzienlijke investeringen nodig. Teneinde de daaraan
verbonden risico's te verminderen is een zorgvuldige
planning noodzakelijk.
Scheepvaart en visserij
Bedrijfsleven en overheid verdiepen zich in toenemende
mate in de structuurproblemen van de Rijn- en binnen
vaart. Het beleid van de overheid was er tot nu toe op
gericht de schippers- eigenaren van kleinere schepen er
door middel van slooppremies en bedrijfsbeëindigings
vergoedingen toe te brengen het bedrijf te beëindigen en
het schip te doen slopen. Het accent werd hiermee
duidelijk gelegd op de sanering, terwijl het streven naar
bedrijfsverbetering niet gehonoreerd werd.
Het inmiddels ingediende wetsontwerp Sloopregeling
schept ruimte voor kwalitatieve verbetering van de
binnenvloot, waarbij slooppremies niet langer worden
gekoppeld aan bedrijfsbeëindiging. Een andere weg
waarlangs men een reconstructie van de binnenvloot wil
bevorderen, is die van het opheffen van de zogenaamde
evenredige vrachtverdeling.
18
Hoewel het jaar 1970 aanvankelijk goede visvangsten liet
zien, welke aanzienlijk boven die van het voorafgaande jaar
lagen, werd deze goede gang van zaken later in het jaar
niet voortgezet. Dalende vangsten werden echter
gecompenseerd door stijgende prijzen. Tegenover de
hogere besommingen stonden evenwel toegenomen
kosten. Naast de arbeidslonen moet hierbij gedacht
worden aan de gestegen gasolieprijzen.
Bijzondere aandacht verdient de kleine zeevisserij, die een
sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het aantal schepen
nam in de afgelopen jaren met circa 50 procent toe, terwijl
het gemiddelde motorvermogen verdubbelde.
Deze dynamische, met kotters uitgeoefende tak van
visserij, neemt thans 50 a 60 procent van de totale
Nederlandse visopbrengst voor zijn rekening. De waarde
van de aangevoerde produkten bereikte in 1969 een bedrag
van f 138 miljoen, waarvan ruim f 85 miljoen afkomstig was
van de tongvisserij. Het feit echter dat het accent in zo
sterke mate op de tongvisserij ligt levert bezwaren op,
vooral nu een tendens tot dalende vangsten verder doorzet.
In tegenstelling tot de kleine zeevisserij heeft de in
hoofdzaak met trawlers uitgeoefende grote zeevisserij
gedurende het achter ons liggende decennium sterk
dalende aanvoeren te zien gegeven. De bereidheid tot het
verrichten van investeringen is dan ook niet erg groot
geweest.
De overbevissing van de Noordzee heeft geleid tot een
sterke teruggang van de haringvangst. Teneinde de
haringstand te herstellen werd in internationaal overleg
besloten de haringvangst gedurende bepaalde perioden
van het komende jaar stop te zetten, een maatregel die
voor alle partijen nuttig is, maar die mogelijk een vervolg
zal moeten vinden in een systeem van quotering.
Vorderingen werden ook gemaakt op het terrein van het
EEG-visserijbeleid in die zin, dat men in het eerste
halfjaar van 1971 zowel het marktbeleid als de structuur
politiek operationeel hoopt te maken.
Overheidsbeleid
De herstructurering van het midden- en kleinbedrijf wordt
op een aantal punten door overheidsmaatregelen begeleid.
Hiertoe behoren het saneringsbeleid, het vestigingsbeleid
en de gegarandeerde kredietverlening. Dat de overheid
zich geleidelijk meer diepgaand gaat bezighouden met
deze veelzijdige problematiek mag worden afgeleid uit het
werkzaam zijn van een aantal commissies op het gebied
van het midden- en kleinbedrijf.
Voor wat betreft de saneringshulp is er een einde
gekomen aan de oude regeling die de oudere midden
standers bij bedrijfsbeëindiging begeleidde met een
levenslange periodieke uitkering. De belangstelling voor
saneringshulp kan worden afgeleid uit het aantal aan
vragen. Per eind 1969 registreerde het ministerie van
Economische Zaken ruim 19 400 aanvragen, waarvan ruim
11 700 uit de detailhandel en 4 500 uit de ambachtssector.
In de nieuwe regeling wordt volstaan met het geven van
een tijdelijke inkomensgarantie bij de overgang naar een
andere functie. De regeling kent geen minimum leeftijds
grens maar is niet van toepassing op ondernemers van
65 jaar en ouder. Het accent is duidelijk verschoven van
sociale begeleiding bij sanering naar structuurverbetering.
Naast het grootbedrijf neemt het kleine en middelgrote
bedrijf een geheel eigen plaats in. De vraag is echter of de
kleine ondernemer wel in staat is voldoende eigen vermogen
te vormen. De fiscale behandeling van deze bedrijven staat
het vormen van voldoende reserves in de weg. De onder
nemer in het midden- en kleinbedrijf wordt wat dit betreft-
zij het op bescheiden wijze - tegemoet gekomen in de
nieuwe wet op de Inkomstenbelasting, door de invoering
van de zelfstandigenaftrek.
Met grote belangstelling wordt gewacht op de resultaten
van de in maart 1970 ingestelde Commissie Financierings
aangelegenheden Midden- en Kleinbedrijf. Deze heeft tot
taak het nogal gecompliceerde systeem van de gegaran
deerde kredietverlening aan de middenstand kritisch te
bezien en te vereenvoudigen. Voorts zal de algemene
inschakeling van de andere daartoe in aanmerking komende
banken opnieuw bestudeerd worden, hetgeen alle belang
hebbende ondernemers ten goede zal kunnen komen.
Van belang is verder het ontwerp Vestigingswet, dat
breekt met de verscheidenheid van vestigingseisen.
Hopelijk zullen de vele specifieke vormen van overheids
beleid voor het midden- en kleinbedrijf een goede
ondersteuning vormen bij het proces van aanpassing,
waarvoor deze bedrijfscategorie zich ziet geplaatst.
Woningbouw
Ook in 1970 is, ondanks de optimistische verwachtingen
aan het begin van het jaar, het bouwprogramma van
125 000 woningen niet gehaald. Het aantal gereedgekomen
woningen van 117 000 stuks bleef zelfs aanmerkelijk achter
19