aan opgenomen rekening-courantkrediet per het einde van het jaar. Uiteindelijk betekende de geschetste ontwikkeling een toeneming van de totale kredietverlening van onze organisatie met f 710 (727) miljoen. In procenten van de beginstand uitgedrukt is dat een groei van 17,1 (21,3) procent. Het totale uitstaande krediet steeg daarmee tot f 4 857 (4 147) miljoen. Daarvan staat f 3 724 (3 143) miljoen uit bij boerenleenbanken, f 339 (295) miljoen bij de Boeren-Hypotheekbank en de resterende f 794 (709) miljoen bij de centrale bank. De genoemde toeneming van de kredietverlening is absoluut gezien nagenoeg even groot als die van 1968. De met ingang van het verslagjaar weer van kracht geworden kredietbeperkende maatregelen van de Nederlandsche Bank hebben de krediet verlening van onze organisatie enigermate afgeremd. Bij de bepaling van de positie gaat de Nederlandsche Bank voor onze organisatie uit van de collectiviteit van boerenleenbanken en centrale bank. In ons vorige jaarverslag spraken wij de verwachting uit, dat beperkende maatregelen zouden moeten worden genomen in bepaalde onderdelen van ons krediet- bedrijf bij een blijvend hoge kredietvraag. Dat desondanks aan de zelfs nog iets grotere krediet- vraag nagenoeg geheel kon worden voldaan is vooral te danken aan de zeer ruime toestroming van toevertrouwde middelen. Het ziet ernaar uit dat 1970 met betrekking tot de kredietbeperkende maatregelen voor onze organisatie meer moeilijkheden zal gaan opleveren dan het afgelopen jaar. Mede in verband daarmee was een verdere verhoging van de debet rentetarieven met ingang van 1970 onvermijdelijk. Overige uitzettingen De portefeuille schatkistpapier en ander overheids- papier, die geheel wordt aangehouden door de centrale bank, onderging een uitbreiding van f 72 (104) miljoen. De belegging in effecten nam toe met f 27 (16) miljoen. Deze uitbreiding is voor een klein gedeelte het gevolg van een andere waarderings methode voor de effecten van de plaatselijke banken, en voor de rest van een toeneming van de beleggingen van de centrale bank in obligaties. De overige uitzettingen betreffen leningen aan of gegarandeerd door overheidslichamen en semi- overheidslichamen. Deze beliepen eind 1969 in totaal f 421 (476) miljoen en zijn in de gecombineerde balans opgenomen onder uitzettingen op korte termijn en beleggingen op middellange en lange termijn. De kredietverlening en de overige uitzettingen te zamen stegen in het verslagjaar met f 754 (843) miljoen. In procenten van de beginstand is dat een stijging van 13,3 (17,5) procent. Het totale bedrag aan uitzettingen en beleggingen kwam daarmee op f 6 416 (5 662) miljoen. Daarvan stond f 3 826 (3 248) miljoen uit bij de plaatselijke banken, f 339 (295) miljoen bij de Boeren-Hypotheekbank en f2 251 (2 119) miljoen bij de centrale bank. De toevertrouwde middelen Spaarmiddelen In 1969 zijn de aan onze organisatie toevertrouwde spaargelden sterk toegenomen. Het inlegoverschot op spaarrekeningen, waartoe wij ook de medio 1969 ingevoerde 7-procents bankdeposito's rekenen, beliep in het verslagjaar f 462 (336) miljoen. Aan het einde van het jaar werd daaraan f 194 (161) miljoen bijgeschreven rente toegevoegd. De totale aanwas van spaargelden kwam daarmee op f 656 (497) miljoen. In vergelijking met 1968 is dat een toeneming van de groei met 32 procent. Daarbij kunnen wij nog aantekenen dat de aanwas van 1968 voor f 34 miljoen een gevolg was van in dat jaar overgenomen spaarbanken. Uit de hieronder opgenomen tabel 3 blijkt dat de aanwas van spaargelden ook bij de vier traditionele spaarinstellingen en de handelsbanken te zamen groter was dan in 1968. De toeneming van de groei is echter vooral te danken aan de beide landbouw kredietorganisaties en aan de algemene spaarbanken. Bij de Rijkspostspaarbank werd in het verslagjaar minder gespaard dan in 1968. De cijfers van deze instelling voor 1968 bieden echter geen goede vergelijkingsbasis, omdat in het begin van dat jaar veel overboekingen plaatsvonden naar de toen geïntroduceerde spaargirorekening. Bij delandbouw- kredietbanken was de groei het sterkst; zelfs relatief gezien boekten zij een grotere aanwas dan in de voorgaande vijf jaren. Het gevolg van deze ontwikkeling was een toeneming van ons aandeel in de tegoeden bij de spaarinstellingen van 15,9 tot 16,3 procent. Tabel 3 Aanwas van spaargelden bij de verschillendespaarinstellingen In miljoenen guldens In procenten van het spaartegoed per 1 januari 1966 1967 1968 1969 1966 1967 1968 1969 Rijkspostspaarbank 282 349 406 348 6,7 7,8 8,4 6,6 Algemene spaarbanken 599 718 617 700 11,0 11,9 9,2 9,5 Boerenleenbanken 898 1 253 1 296 1 647 11,0 13,9 12,6 14,2 w.o. Groep Eindhoven 351 503 497 656 11,2 14,5 12,5 14,7 Groep Utrecht 526 719 785 973 10,8 13,4 12,9 14,1 Traditionele spaarinstellingen Handelsbanken Algemeen totaal 1 779 2 320 2 319 2 695 275 778 668 579 10,0 11,9 10,6 11,1 12,2 30,7 20,2 14,5 2 054 3 098 2 987 3 274 10,3 14,0 11,9 11,6 Toeneming van de tegoeden, inclusief rente Inclusief de niet aangesloten banken Inclusief de centrale instellingen

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1969 | | pagina 18