Nederland Met een stijging van de industriële produktie van ruim 8,5 procent gaf ook ons land het beeld te zien van een sterke economische expansie. Deze ontwikkeling is in de loop van 1969 gepaard gegaan met een verdere verkrapping van de arbeidsmarkt. Opmerkelijk is dat er, behalve in de drie noordelijke provincies, meer openstaande aanvragen naar arbeidskrachten dan werkelozen waren. Een discrepantie in de verhouding tussen vraag en aanbod van arbeid per sector en per beroepsgroep is hiervan ten dele de oorzaak. Hoe verheugend een hoog niveau van werkgelegenheid op zichzelf ook is, wanneer dit zou leiden tot voortdurende spanningen op de arbeidsmarkt, moet men er oog voor hebben dat het moeilijk wordt om de inflatiespiraal te doorbreken. De groei van het totaal van de bedrijfsinvesteringen bleef in het verslagjaar ten achter bij de sterke expansie die 1968 op dit punt te zien heeft gegeven. Voor een aanzienlijk deel kan men de oorzaak van deze vertraging zoeken in incidentele factoren. Met name de investeringen in gebouwen hebben een teruggang laten zien, die mogelijk verband hield met een vervroeging van deze activiteit naar 1968 in het vooruitzicht van de invoering van het nieuwe systeem van omzetbelasting. De investeringen in machines en overige uitrusting zijn daarentegen in 1969 wel sterk toegenomen. De beperkende omstandigheden met betrekking tot de investeringen, zoals de prijsstijgingen, de kredietrestrictie-maatregelen en de daarmee verband houdende stijging van de rente op de kapitaalmarkt, alsook de schorsing van investerings faciliteiten zullen hun uitwerking vermoedelijk pas op langere termijn doen gevoelen. Het niveau van de bruto-investeringen van de overheid vertoonde in het verslagjaar in vergelijking met 1968 nauwelijks enige wijziging. Het investerings volume van de lagere overheid is in 1969 ten opzichte van het voorgaande jaar gedaald met ongeveer f 100 miljoen, terwijl dat van de rijksoverheid steeg met circa f 600 miljoen. In het kader van de centrale financiering bleef het beroep van de lagere overheid op middelen voor lange termijn bij de Bank voor Nederlandsche Gemeenten geconcentreerd. Met name als gevolg van een verminderd aanbod vertoonde de kapitaalmarkt in het verslagjaar een toenemende spanning. De stijging van de kapitaal marktrente, die al in 1968 was begonnen, bleef zich ook in 1969 voortzetten. In de maanden oktober en november verruimde het aanbod zich vrij plotseling als gevolg van de ontwikkelingen rond de Duitse mark. Deze verruiming hield op toen het duidelijk werd dat de gulden de mark niet zou volgen. Met het oog op het feit, dat buitenlandse beleggers belangstelling toonden voor papier met middellange looptijd, kwamen zowel het rijk als de Bank voor Nederlandsche Gemeenten met 7-jarige obligatie leningen a 8£ procent. Tevoren was reeds een financiële instelling met soortgelijk papier op de markt gekomen. De vermindering van het aanbod op de kapitaalmarkt ging voornamelijk ten koste van de private sector en de lagere publiekrechtelijke lichamen. De rijks overheid daarentegen vergrootte in het verslagjaar haar beroep in vergelijking tot het voorgaande jaar. Ook in ons land is de economische groei begeleid door conjuncturele spanningen. Vooral de prijzen en de kosten hebben een ongewenste stijging te zien gegeven. De prijzen van de gezinsconsumptie gaven in de eerste vier maanden van het jaar een stijging te zien met 6 procent; voor 2 procent kan deze stijging rechtstreeks aan de invoering van de BTW worden toegeschreven. Begin april kondigde de regering een prijsstop en calculatiebeschikking af, die met ingang van 4 september werd vervangen door een algemene prijzenbeschikking. Wellicht mede door dit overheidsingrijpen is de stijging van het prijsniveau in ons land in de tweede helft van het jaar beperkt gebleven. Over het gehele jaar gemeten is de prijsstijging van de gezins consumptie ruim 7 procent geweest. Met ingang van 1 januari 1969 werden opnieuw kredietbeperkende maatregelen van kracht, waarbij naast de handelsbanken en de landbouwkrediet- banken, ook de algemene spaarbanken in het restrictiesysteem werden betrokken. De disconto verhogingen door de Nederlansche Bank in april en augustus geven eveneens uitdrukking aan de monetaire spanningen, die zowel in het binnenland als in het buitenland heersen. Landbouw algemeen Het door de Europese Commissie op de valreep van 1968 gelanceerde plan 'landbouw 1980' heeft gedurende het gehele jaar 1969 de landbouw problematiek beheerst. Met dit plan wordt beoogd te komen tot een nieuw structuurbeleid voor de ontwikkeling van de landbouw in de EEG. Het plan werd ingegeven door de stijgende financiële lasten, die het gevolg zijn van de overschotten op de afzetmarkten voor een aantal produkten van land- en tuinbouw. Het beoogde structuurbeleid is gericht op vermindering van de agrarische beroepsbevolking, verhoging van de gemiddelde bedrijfsgrootte en verbetering van het marktevenwicht. Het resultaat daarvan zal moeten zijn, dat op efficiënt geleide bedrijven een redelijk inkomen kan worden behaald. Het moet echter ernstig worden betwijfeld of het beoogde doel bereikt kan worden met het instrumentarium van het plan 'landbouw 1980', ook wel naar de ontwerper daarvan 'plan Mansholt' genoemd. Het is weinig zinvol op grote schaal landbouwbedrijven te doen beëindigen zonder dat vaststaat, dat alternatieve werkgelegenheid kan worden geboden. Het stimuleren van grotere produktie-eenheden in de landbouw zal het markt evenwicht niet bevorderen. Zouden de prijzen van landbouwprodukten worden verlaagd voordat het structuurbeleid zijn doel heeft bereikt, dan zou een verlaging van de inkomens in de landbouw het gevolg daarvan zijn. Dit probleem kwam al aanstonds aan de orde toen de Europese Commissie aanvankelijk stelde, dat reeds voor het prijsjaar 1969/70 de vaststelling van de prijzen zou dienen te worden gekoppeld aan de uitvoering van het plan. Uiteindelijk heeft de Commissie van die koppeling voor het oogstjaar 1969/70 moeten afzien. Ook is men niet tot overeen stemming gekomen over een ander prijsbeleid voor die periode, zodat de oude prijzen gehandhaafd zijn. Als gevolg van de aanzienlijke kostenstijgingen betekende dit voor veel akkerbouwers en melkvee houders een aantasting van de rentabiliteit van hun bedrijven. In het najaar van 1969 is de Europese Commissie gekomen met een deelplan, in de wandeling het mini-plan-Mansholt genoemd. Volgens dit plan zou gedurende het prijsjaar 1970/71 de basisprijs van de melk worden verlaagd. Eveneens zouden de interventie-prijzen voor granen en suiker worden verlaagd, evenals de suikerquota. Tegelijkertijd zou een aantal structurele maatregelen van sociale aard moeten worden genomen. Deze maatregelen moeten het mogelijk maken, door middel van een beëindigingsregeling grond uit de produktie te nemen. Beslissingen daarover zijn in 1969 niet meer genomen. Wel is overeenstemming bereikt over een verordening voor groenten en fruit, waarvan naar Nederlandse opvattingen de inhoud niet onbevre digend mag worden genoemd. De EEG-topconferentie, die in Den Haag werd gehouden, heeft nieuwe perspectieven geopend voor een versnelde ontwikkeling in de richting van een economische en monetaire unie. De praktijk van de laatste jaren, met name de devaluatie van de Franse frank en de opwaardering van de Duitse mark, hebben wel geleerd dat het totstandbrengen van een volledige gemeenschappelijke markt voor land- en tuinbouwprodukten op den duur slechts mogelijk zal zijn in een economische en monetaire unie. Ook heeft de topconferentie nieuwe perspec tieven geopend voor de uitbreiding van de Gemeenschap door toetreding van nieuwe lidstaten. Een dergelijke uitbreiding zou voor een aantal sectoren van de Nederlandse landbouw betere vooruitzichten kunnen bieden. Het was van groot belang, dat als gevolg van de Haagse topconferentie een akkoord tot stand gebracht kon worden over de financiering van de gemeenschappelijke landbouw politiek; daarmee is een grondslag gelegd voor verdere integratie en uitbreiding van de EEG. Zolang het gemeenschappelijk landbouwbeleid nog slechts ten dele is gerealiseerd, zal de nationale overheid, binnen de mogelijkheden die haar zijn gelaten, de rentabiliteit van de landbouw moeten blijven steunen met maatregelen van fiscale en sociale aard alsmede met maatregelen op het gebied van het structuurbeleid. Ook het bedrijfsleven zelf zal moeten blijven streven naar verbetering van de produktie- en afzetstructuur. Het streven naar verhoging van de arbeids- produktiviteit zal met kracht moeten worden voortgezet. Dit zal meebrengen dat de agrarische ondernemer over steeds meer kapitaal zal moeten beschikken. Vooral bij de overneming van een bedrijf met relatief veel grond betekenen rente- en aflossingsverplichtingen dikwijls een niet te dragen last. Door maatregelen van verschillende aard kan hierin worden tegemoetgekomen. Zo zou de zelfstandige ondernemer fiscaal in staat moeten worden gesteld om in de uitbreiding van zijn bedrijfskapitaal tevens een grondslag te vinden voor het treffen van voorzieningen voor de oudedag. De omvang van deze fiscale faciliteit zou gelijkwaardig moeten zijn aan overeenkomstige faciliteiten ten behoeve van werknemers. Voorts zou de bedrijfsovergang in de landbouw kunnen worden vergemakkelijkt indien toepassing zou worden gegeven aan de aanbevelingen die zijn gedaan in het rapport 'Nieuwe financieringsvormen

Rabobank Bronnenarchief

Jaarverslagen Coöperatieve Centrale Boerenleenbank | 1969 | | pagina 13